notitie 453
Na de reis 2
(Voor wie niet mee zou zijn: hier volgen nog enkele laatste beschouwingen, die aansluiten bij die van gisteren, bij de fietsreis die ik de voorbije tweeënhalve week maakte naar Denemarken via Friesland en terug door Duitsland.)
Mijn fietsreis is een retraite. Dat concludeerde ik gisteren.
Dat is niet voor iedereen duidelijk. Goedbedoeld kreeg ik suggesties, dat ik die of die kerk moest betreden, of museum zus of zo moest bezoeken. Sommigen begrijpen het absoluut niet dat ik zonder verpinken, ja zelfs zonder het te beseffen, op een paar kilometer van een must see passeer. Maar men denkt te vaak in toeristische, functionele categorieën. Alsof mijn reis een doelstelling zou hebben, die dan in min of meerdere mate kan worden behaald. Het omgekeerde is waar: de doelloosheid is de essentie van mijn manier van reizen. Als ik in een bepaalde richting fiets, dan is het omdat je niet richtingloos kunt fietsen. Dat hoort er nu eenmaal bij. Op het eind van de rit wacht niets bijzonders. De booking-dot-com genaamde loterij bepaalt de dagetappes, en wat er na acht dagen gemiddeld 125 kilometer per dag in Lolland te beleven valt, mag Joost weten. Ik hield mezelf – om te lachen! – voor dat er veel moppen werden getapt, dat de bewoners van dat eiland er voortdurend lachten, dat je er van de ene practical joke in de andere tuimelde, dat er veel lol werd getrapt.
– Ken
je die van die twee Lollanders die met de fiets naar België
gingen?
– Ja, ze gingen niet.
– Fout: ze gingen
wél!
(samen) Woehahahaha!
Trappen deed ik vooralsnog enkel met de pedalen.
Interesseert het mij dan helemaal niet wat ik te zien krijg? Natuurlijk wel. Maar ik geniet ervan onaangekondigde dingen te zien of op te merken. Mij te laten verrassen. Mijn nieuwsgierigheid te laten prikkelen door de, naarmate de kilometers onder mijn wielen voorbijschuiven, langzaam veranderende architectuur van huizen, boerderijen, kerken... Kleine verschillen in landbouwpraktijken of in de flora en fauna (voor zover die er nog zijn, natuurlijk). En daarbij heb ik uiteraard vooral oog voor wat je het authentieke, het streekeigene zou kunnen noemen. Het streekeigene – en dat is de schaduwzijde – dat in bepaalde streken nagenoeg volledig is uitgewist door functionalisme, kapitalisme en globalisering. Ik heb vaak vooral oog voor wat niet meer te zien is, niet meer bestaat, onherroepelijk verdwenen is of op het punt van verdwijnen staat. Dat ik vooral daar oog voor heb, en voor het vaak lelijke en gelijke waardoor het wordt vervangen, tja, dat is een kwestie van nostalgische inborst en voorgevormdheid.
Het wordt stilaan onmogelijk, althans in dit deel van Europa, om op zo’n ondoelmatige, meditatieve wijze te reizen. Toch ben ik blij met wat ik heb gezien en meegemaakt. Ik denk aan: de toch nog altijd zeer indrukwekkende Deltawerken; het duinengebied tussen Den Haag en Alkmaar; de Friese kanalen waarover niet meer (wellicht nooit meer) tussen elf steden zal worden geschaatst; de zeer aangename en diverse middelgrote stad Leeuwarden; de West-Duitse noord- en de Deense westkust; het Ribe genaamde juweel; de oversteek naar Lolland; de ochtendlijke rit het door noordwestelijke deel van dat eiland (voor het neervallen van de mist); de Hanzestad Lübeck; het noordwesten van het voormalige Oost-Duitsland; Osnabrück; Roermond. En met die enkele meer dan oppervlakkige ontmoetingen die ik had was ik ook blij: met Maiza en Johan in Emden, en met John in Venlo.
Hoe komt het dan toch dat de negativiteit in mijn verslagjes overheerste – toch in die mate dat sommigen er zich zorgen over maakten? Ik zie twee oorzaken.
De eerste oorzaak is dat je als fietser voortdurend geprikkeld, geërgerd en gefrustreerd wordt. Niet alleen door het lelijke functionalisme dat stormenderhand al wat authentiek is verdringt, maar ook door de zeer fysieke hindernissen en hinderlijkheden. Het is niet altijd comfortabel om de talloze putten en barsten en onregelmatigheden in het wegdek te verdragen en te vermijden. Sommige stukken lopen kilometers aan een stuk als een tierelier, en daarover valt niet veel te melden, maar er zijn stroken, meestal bij het naderen of verlaten van een stad, waar de fietser echt wel op de proef wordt gesteld. Over de soms ergerlijke toestand van de fietsinfrastructuur, vooral dan in Duitsland (maar niet overal in Duitsland), heb ik het al genoeg gehad. Er is ook de stress die gepaard gaat met het vinden van de weg, en er is de overlast van het lawaaierige verkeer. Als er een iets is waarover ik me na deze reis grondig wil bezinnen, is het of ik nog wel ooit in zo’n ding op vier wielen wens rond te rijden. In een auto merk je niet hoeveel overlast je veroorzaakt. En reken maar, de tolerantie hiervoor, waarmee mijn generatie nog is opgegroeid, is spoorslags aan het verdwijnen. Ook de vermoeidheid speelt een rol: dan valt het hinderlijke meer op dan het voordelige, en het kan bijna niet anders of dat komt tot uiting in een verslaggeving, die telkens na het voltooien van een soms wel langdurige dagtaak op de fiets tot stand kwam.
De tweede oorzaak voor het schijnbare – of klaarblijkelijke – overheersen van negativiteit ligt bij de lezer, die, dat is toch mijn indruk, te gemakkelijk uitgaat van de gangbare opvatting over toerisme. Hij of zij denkt dat mijn reis pas geslaagd is als ik mij heb geamuseerd en als ik interessante en mooie dingen heb gezien. Zoals ik hierboven heb aangegeven, is dat een verkeerde veronderstelling. Het al dan niet welslagen van mijn onderneming kan niet op basis van die criteria worden beoordeeld. De vraag moet veeleer zijn of ik er iets aan heb gehad. Of ik iets over mezelf heb geleerd.
De afgelopen zeventien dagen heb ik niets anders gedaan dan: fietsen, schrijven, slapen, mij bevoorraden en wat lezen. Ik heb weinig nagedacht. Ik vond het bevrijdend om niet te moeten denken. Immer geradeaus. Ik heb geleerd dat ik nog altijd sterk ben, iets waaraan ik, aan de vooravond van mijn bestaan als ouderling, was beginnen te twijfelen. Niet alleen fysiek sterk, maar ook mentaal. Ik heb ook geleerd dat ik graag thuis ben. Niet dat ik dat niet wist, maar soms is een korte tot middellange afwezigheid al voldoende om dat nog eens te beseffen. In de aanloop naar deze reis was ik beginnen te dromen over de aankoop van een camper. Dan zou ik, wanneer ik binnen een paar jaar met pensioen ga, een soort van nomadisch bestaan kunnen leiden, zo spiegelde ik het mezelf voor, gecombineerd met fietsritten in de streken die ik zou aandoen. Maar dat idee laat ik nu definitief varen. Om de al genoemde redenen van hinder voor anderen en de vervuiling, maar ook omdat ik nu wel zeker weet dat ik mijn biotoop liever niet langer dan twee of drie weken achterlaat – en dat het vooral daar is dat ik mijn werk moet verrichten.
Zal ik dan blijven op deze manier reizen? Wellicht niet. Mijn leeftijd zal onvermijdelijk een rol beginnen te spelen. Maar ook de voortdurende stresserende en maar moeilijk te vermijden verkeersdrukte staat me tegen. De auto is overal. Dat werkt op mijn zenuwen, ik word er moe van. Ook het toerisme is overal. En misschien vind ik wel iemand om mee samen te reizen, maar dan wel op een andere manier want met twee is het fietsreizen zoals ik het mij voorstel wellicht niet mogelijk. (In gezelschap reizen is sowieso iets totaal anders; je ziet om te beginnen al veel minder.)
Ik stel me voor dat ik in de toekomst mijn fiets in een auto laad (een eigen auto of, meer waarschijnlijk, huurauto) en naar Denemarken rijd. Onderweg bezoek ik in Osnabrück het museum Felix Nussbaum en in Lübeck het Buddenbrookhaus (niet voor 2029), en in Denemarken alle kerkjes en gebouwen die Gilbert me vooraf op een lijst heeft meegegeven – en dus zeker ook het museum van Faaborg. En hier en daar maak ik, in autoluwe streken ochtendlijke fietsritjes. Vóór het neervallen van de mist.