dinsdag 20 augustus 2024

goed komt het uit 17

notitie 451

Xanten-Genk – 126 km


Bij dageraad vertrek ik richting Sonsbeck en Geldern. De auto’s rijden met hun lichten aan. Ik moet een laatste hindernis over: de waterscheidingskam tussen Rijn en Maas. Gelukkig is die niet erg hoog. Aan de andere kant kom ik in mijn geboortestreek uit: het Maasland. Maar eerst nog Venlo, Roermond en Maaseik. Onderweg schrijf ik in mijn hoofd enkele slotbeschouwingen bij deze reis, die ik hoop een van de volgende dagen aan de geïnteresseerden en sympathisanten door te kunnen geven.

In het benzinestation dat ik uitkoos voor mijn ontbijt word ik niet bepaald vriendelijk bejegend. Ik heb zin om bij het naar buiten gaan mijn groet – tschüss – aan te dikken met een ‘blij dat ik niet de hele dag in zo’n sfeer moet doorbrengen’, maar mijn Duits is te rudimentair om mij aan een dergelijke toch enige nuance behoevende boodschap te wagen.

Venlo toont mij hoe het anders kan. De ontmoeting met John wordt een van de hoogtepunten van mijn reis. Dat ging zo. Ik zoek een plek voor een sanitaire stop en denk die te vinden in een café waar twee mannen buiten op het terras aan de koffie en de tabak zitten. Maar helaas, zo zegt een van die mannen, de zaak is nog niet open. Ai, da’s jammer, zeg ik, ik heb namelijk een nogal dringende boodschap. Waarop die man mij de weg naar het toilet wijst. Doe maar, zegt hij, het is ginds achter de bar, waar die Indiaan staat. Daar staat inderdaad een houten beeld, dat een native American voorstelt. Enfin, ik ga ervan uit dat ze hier nog altijd zeggen dat het toilet achter de Indiaan te vinden is. Wanneer ik terug ben, wil ik de man, die, zoals ik heb begrepen, de uitbater van de zaak is, voor het gebruik van zijn sanitair vergoeden, maar hij weigert. Hij vraagt waar ik vandaan kom fietsen en waarheen. Ik begin mijn verhaal. Wil je een koffie? vraagt de man. Ik sla het aanbod niet af. Ik mag zelfs nog kiezen: gewoon of cappuccino, met of zonder suiker. De man nodigt mij uit om er even bij te komen zitten. En zo blijf ik daar wel een kwartiertje zitten praten. Over de caféhouderij, de horeca te Venlo, het rookverbod. De man, die John blijkt te heten, is precies even oud als ik. Hij ziet er heel goed uit, toch voor een cafébaas. Dat komt doordat hij op tijd sluitingsuur houdt, en zelf niet drinkt. Sympathieke man, die John. Hij zwaait een paar keer naar voorbijgangers. Allemaal klandizie, zegt hij. We gaan uit elkaar met een stevige handdruk. Ik voeg hem toe dat ik dankzij hem een mooie herinnering aan Venlo zal bewaren. Hij zegt dat hij dat fijn vindt. En dat vind ik dan zelf ook weer fijn.

Ik doorkruis Roermond, waar ik ooit een smakelijk maatje at, en vind op de weg die van het mooie witte pittoreske dorpje Thor leidt naar de eigenaardig genoemde vlekken Heel en Panheel (da’s dubbelop) een geschikte picknickplaatsje bij een kapel, gewijd aan de Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand. Da’s wel erg lang. Maar bijstand is immer nodig, dus het kan geen kwaad. Een dame in zo’n op een batterij rijdende stoel komt langs en blijft, na het slaan van een kruis, een poos voor het kapelletje staan. Enfin, zitten eigenlijk. Ik vind het een beetje gênant te eten terwijl zij bidt.

De overgang naar België doet zich gevoelen, ik zal er maar niet te veel over uitweiden. Op het marktplein van Maaseik neem ik mijn koffie. Bij het standbeeld van de gebroeders Van Eyck moet ik denken aan Patti Smith, die zich onlangs, naar aanleiding van haar concert op het Cactusfestival, op een wandeling door Brugge voor het standbeeld van Jan van Eyck liet fotograferen en op Instagram deze foto van het onderschrift voorzag (ik parafraseer): ‘The Van Eyck Brothers, they where a bloody good band!’

Na Maaseik krijg ik een prachtig cadeau van Limburg Fietsparadijs: het zestien kilometer lange Kolenspoor naar As, een licht stijgend want het Kempisch Plateau opklimmend, goed bollend fietspad in het groen, waardoor (a) dit hele eind mij langs die ellendige steenwegen wordt bespaard, (b) ik bijna voortdurend in de schaduw en (c) uit de tegenwind kan fietsen, en (d) deze afstand in een betrekkelijk korte tijd kan afleggen. Onderweg kom ik op het grondgebied Dilsen-Stokkem, waar ooit mijn grootouders langs vader kant woonden – zelf ben ik geboren in het nabijgelegen Eisden, dat ondertussen is opgegaan in Maasmechelen. De aanvechting om de streek nog eens te bezoeken is bijzonder klein – ik weet dat alles er in vergelijking met een halve eeuw geleden, toen ik er een paar keer kwam, totaal is geürbaniseerd en in helse verkeerssituaties is opgegaan. Toch kan ik een kleine aanval van nostalgie niet counteren wanneer ik het station van As passeer. ‘Asch’ staat er op de gevel, en ik herinner mij dat het laatste stuk dat we destijds moesten afleggen wanneer we op bezoek gingen bij de familie, na meer dan drie uur in de auto te hebben gezeten en achtereenvolgens Gent en Antwerpen te hebben doorkruist, de zogenaamde ‘strasch van Asch’ was, de weg naar As dus – ik meen zelfs dat station met een herinneringsbeeld te kunnen vereenzelvigen, al weet ik niet wat intact gebleven verleden is en wat nu louter een fabricaat is van mijn verbeelding.

Een autohel wacht me wel nog in het allerlaatste stuk van deze reis, over de N75 en de Europalaan en dergelijke, grondgebied Genk alreeds en werkelijk te mijden door elke fietser. Geholpen door Google vind ik, na langs het shoppingparadijs van Genk te zijn gereden, het station. Waar dus mijn fietsreis eindigt aangezien ik hier de trein neem die mij linea recta naar Brugge terugbrengt.