notitie 448
Lauenburg-Hodenhagen – 133 km
Een overgangsetappe, zo kun je het wel noemen. Vooral bedoeld om een eind te vorderen. Want als het paard zijn stal ruikt… Het is nu stilaan genoeg geweest. Ik zet koers naar Lüttich.
Er gebeurt dan ook niet echt veel vandaag. Ik steek de Elbe over en fiets over impeccabele fietspaden naar Lüneburg. Het is weer slakkenoversteektijd. Honderden zijn het er, en ze zijn tot wel vijftien centimeter lang. Het is niet altijd mogelijk om ze te omzeilen. Dit keer zijn het niet alleen bruine maar ook zwarte.
Voor mij – en de overgang is absoluut onbedoeld – rijdt een zwarte jongen op de fiets. Hij is aan het telefoneren. Ik steek hem voorbij, maar hij nestelt zich in mijn slipstream, zodat ik kilometers aan een stuk een Afrikaanse conversatie hoor. Vreemde sensatie is dat: tussen de slakken op een Duits fietspad, verbonden met Kinshasa of Timboektoe of wherever.
In Lüneberg drink ik koffie, kijk bewonderend naar het prachtige plein Am Sande, en verlies mijn handschoenen. ‘t Is te zeggen: ik merk wanneer ik de stad uitrijd dat ik ze niet aan heb, en ook niet bij heb. Ik keer terug naar de koffiezaak, maar daar zijn ze niet. Dus maar weer de stad uit en kijk: daar liggen ze op de grond.
Opnieuw een vreemd toeval is het dan toch weer wanneer ik wat verder een tijdje achter een moeder rijd met in het zitje achter op haar fiets een kind. Ik ben vooral getriggerd door de Lichtenstein-tas. Tot het kind een sandaaltje verliest. Ik roep meteen, stop en raap het op. De moeder heeft het begrepen en stopt, zodat ik haar het kleinood kan overhandigen.
Ik krijg op de Lüneberger Heide af en toe een vlaagje over me heen. De dopheide staat in bloei. Het is niet erg.
Ik vind een witte baan die parallel loopt met de drukke rode staatsbaan. Maar de witte baan is ook druk. De auto, het is toch een vreemd fenomeen. Met de auto heeft de mens een miljoenkoppige draak in het leven geroepen die overal, maar dan ook overal, met stank en lawaai en gevaar de omgeving verpest en het leven ingrijpend verandert. Het volstaat om tien kilometer langs zo’n baan te rijden, met onophoudelijk dat geraas, in beide richtingen, om er werkelijk horendol van te worden. Wanneer is men dit normaal beginnen te vinden? Ik vind het in elk geval niet normaal. Ik ben er trots op geen auto meer te hebben. Het is een soms noodzakelijk tuig, maar zeer vaak niet meer dan een uitermate hinderlijk en asociaal ding. Hoeveel van al die verplaatsingen, vraag ik mij dan af, zijn vermijdbaar?
In Harmelingen staat er een volksfeest op til. Het dorp is versierd, onder meer met gekke poppen die zijn gemaakt met strorollen. Dat levert leuke plaatjes op. Ik zie mannen in een traditioneel groen kostuum met een jagershoedje met een veer in. Brave en gezond blozende mannen zijn het, ze hebben allicht al een borrel op, maar het zijn wel degelijk zij die vanop een jachtstoel, zoals je er hier veel ziet, onder de vlag ‘wildbeheer’ argeloos rondlopend wild neerknallen en daar nog fier op zijn ook.
Soltau heeft – denk ik toch – niet veel te bieden. Het is een flessenhals, een echte heksenketel: auto’s, auto’s, auto’s. En maar aanschuiven. In het stadsbos vind ik, net op het ogenblik dat het wat harder regent, een ideale picknickplaats: een met zitbank en dak. Wanneer ik klaar ben, komt er net een man aan. Hij zegt geen woord, steekt een sigaret op. In dit bos, met de verse regen, ruikt zijn rook overheerlijk. Een mens zou zin krijgen in herbeginnen.
Het vinden van een hotel loopt deze keer niet van een leien dakje. Ik vind er een op een tiental kilometer voorbij Walsrode. Maar om daar te geraken...! De weg is opgebroken, zonder enige aanduiding van een omleiding. Ik laat me bijstaan door Google Maps. Uiteindelijk moet ik vijf kilometer meer afleggen, maar ik beland wel op een soort pavée d’Arenberg, die versmalt tot een dubbel karrenspoor, dat stilaan helemaal is dichtgegroeid. En op een bepaald ogenblik, wanneer ik er begin aan te denken om terug te keren, zegt de mevrouw van Google Maps: ‘Rijd hier anderhalve kilometer verder.’ Rijden? Nu ja, dat kan nog net. Ik besluit het erop te wagen en spring bijna een gat in de lucht wanneer ze zegt ‘Sla na tweehonderd meter linksaf’. Inderdaad, ik zie daar iets roods! Een signaal! Menselijke aanwezigheid!
Midden in dat bos was het ongelooflijk stil. Ik heb daar even staan naar luisteren.
In Hodenhagen, want daar zit ik nu dus, is er een Brinkfest. Ik ga er een braadworst eten en bizarre gezichten spotten. Ik zeg het niet graag omdat het elitair en eventueel misantropisch klinkt, twee zware zonden dezer dagen, maar verdorie, er lopen toch veel lelijke mensen rond. Dik, gedeformeerd, getatoeëerd, doorzopen, onverzorgd, slecht gekleed, somber kijkend. Er zijn worstenkramen, gyroskramen, kebabkramen, bierkramen en vier podia waarop plaatselijke coverbands straks en waarschijnlijk nog tot een gat in de nacht het beste van zichzelf zullen proberen te geven. Met een onverschillig rondkuierend publiek en één zatte diehard, misschien wel de uit de boot gevallen drummer die net niet goed genoeg was, die op zijn eentje voor het podium staat te hossen. Ik zal er niet bij zijn, maar ik kan het me levendig voorstellen. Ik zal weer, net als gisterenavond, toen een gezelschap het nodig vond om tot na twaalf uur luid op het hotelterras te zitten praten en lachen, met mijn venster dicht moeten proberen te slapen. Wat maken mensen toch veel lawaai.