woensdag 7 augustus 2024

goed komt het uit 4

notitie 438

Leeuwarden-Winschoten 132 km


Ik verlaat de stad, waarin ik gisterenavond nog wat heb rondgeslenterd en die mij zeer bevalt, in noordoostelijke richting en ik volg de trekvaart tot Dokkum over een deel van de Elfstedenroute. Niet op schaatsen welteverstaan want ‘iet giet niet an!’! Langs de vaart spreekt een jongen van een jaar of vijftien me aan. Hij staat daar al van zes uur te vissen en moet je weten, bij zijn derde worp had hij al een snoekbaars van wel zestig centimeter beet. In één zin noemt de jongen drie getallen. Ik hoop dat de snoekbaars deze aanslag op zijn fysieke integriteit heeft overleefd.

Wat verderop passeer ik Bartlehiem, een Elfstedentoponiem dat bij mij een belletje doet rinkelen. Misschien is het maar goed dat het nooit meer hard genoeg vriest, je mag er niet aan denken hoeveel hysterie zo’n evenement in deze tijd zou opwekken.

Tijd voor ornithologie. De groene parkieten die je bij ons vaak in parken ziet, komen hier ook vaak voor. Kieviten zijn geen invasieve exoten, zij zijn hier sinds jaar en dag en vormen een belangrijk onderdeel van de folklore. Waar die sierlijke akkervogel bij ons nagenoeg volledig is verdwenen, zie ik er hier een paar keer enkele tientallen bij elkaar. Ook veel te weinig, maar het doet toch plezier.

Na 17 kilometer vind ik een geschikte ontbijtplek langs het jaagpad (‘trekpad’). Ik zit er twintig minuten en zie niet één fietser passeren. Dat zijn ook drie cijfers in één zin.

Mijn ochtendkoffie drink ik – eindelijk! – in Dokkum, op het terras van het zeer chique hotel Abdij, ondergebracht in wat ooit een weeshuis was. Het kan verkeren, zei een andere Nederlandse filosoof, en neen, dit keer is het niet Johan Cruijff.

Tussen Metslawier en Anjum krijg ik – ongevraagd – een als raad vermomde opmerking van een zeventiger op een elektrische fiets. Waarom ik die helm, die ik achterop op mijn bagagedrager heb gebonden en dus niet op mijn kop, niet gebruik? De man legt me uit dat een valpartij tot een schedelbreuk kan leiden. Tiens. Ik heb zoiets van, waar moeit die man zich mee, ergens, voor een stuk, naar mij toe? Wanneer mijn accent de e-biker doet vermoeden dat ik uit België kom, geeft hij mij meteen mee dat hij twee jaar in Borgerhout heeft gewoond. En weet je wat vreemd was? Toen zijn dochter haar kind naar de opvang bracht, kreeg zij daarvoor in franken uitbetaald! Het kostte dus geen geld, integendeel, je werd ervoor betaald! En dan begint de man weer over die helm. Ik zeg dat ik blijkbaar wat anarchistischer ben ingesteld dan hij blijkbaar is (ik ken er een wiens tenen beginnen te krullen wanneer hij dit leest), waarop wij op vriendelijke wijze uit elkaar gaan. De man rijdt Anjum binnen, ik moet naar Lauwersoog.

Daar zie ik vanop de dijk op de horizon Schiermonnikoog liggen, waarnaast ik Rottumerplaat weet, wat mij doet denken aan Godfried Bomans, die daar een paar maanden voor zijn dood ging zitten nadenken over het leven. Legendarisch is het interview dat Jan Van Rompaey ginds tussen de meeuwen mocht afnemen van de Haarlemmer, wat leidde tot een hoogtepunt in de koldergeschiedenis van de Lage Landen. Het is terug te vinden op YouTube: https://www.youtube.com/watch?v=CrqLHNssQ9E.

Wegrijdend van de Waddenzeekust haal ik een vrouw op een racefiets in, met achter haar een karretje met een hond als passagier. We raken aan de praat. Sylvie, zo heet ze (zoals ik verneem bij het afscheidnemen), is een Waalse. Ze is met de auto vanuit de Ardennen hierheen gereden en maakt nu een meerdaagse rondrit in Friesland en Groningen. Ze heeft last van haar knie en legt zo’n 50 kilometer per dag af. Haar hond heeft het niet naar zijn zin. Sylvie heeft overnacht op een bijzonder dure camping: dat kostte haar 45 euro en daar is ze niet over te spreken. Sylvie spreekt behalve Frans ook Nederlands en Engels. Ons gesprekje duurt wel een kilometer of 5, maar dan heb ik genoeg van het trage tempo en ik neem afscheid. Wanneer ik een uur later bij Leens zit te picknicken, fietst Sylvie voorbij en ze zwaait even. Ik zwaai terug.

De kerkjes in de dorpen zijn nog het interessantst. Ze zijn mooi en mooi gesitueerd, met een kerkhof en een ommuring. Kloeke gebouwtjes zijn het, met waarschijnlijk veel geschiedenis. En klaarblijkelijk worden ze gekoesterd en goed onderhouden. Het is wel uitkijken want de bewegwijzering leidt soms langs en niet door de dorpen. Soms ben je een dorp alweer voorbij zonder dat je het goed en wel beseft. Beter is het om van de voorgeschreven route af te wijken om toch die kerkjes mee te pikken want anders is hier niet veel te zien. Leens, Winsum, Noordbroek en nog een paar andere, die ik alweer vergeten ben.

Op het snelfietspad langs de spoorlijn naar Groningen moet ik uiteraard aan de gijzelingsactie door de Molukkers denken, en aan het boek dat Frank Westerman daarover geschreven heeft (maar waarvan de titel me ontglipt).

Het laatste stuk voor vandaag, na het op het eerste gezicht weinig aantrekkelijke Groningen, waar ik op het grote centrale plein even halt houd om iets fris te drinken en een hotelkamer te boeken, is saai en lelijk. Na het imbroglio van de uitvalswegen, met talrijke bedrijfsgebouwen en licht-industriële activiteiten, geraak ik maar niet af van de weg die parallel met de autosnelweg loopt. Wanneer mij dat toch lukt, zie ik midden in het veld een installatie met buizen en kranen, afgeschermd door hoge hekken. Gas. Dat was ik vergeten: het aardverzakkingen en woningschade veroorzakende gas in de Groninger ondergrond.

Ik ben blij dat ik uiteindelijk Winschoten bereik. Morgen fiets ik in een ander land.