zaterdag 31 augustus 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 408

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

8 juni 2015


AUTOSUGGESTIE

De onschuld raak je kwijt wanneer het denken zich nestelt tussen impuls en actie, wanneer de behoefte niet meer op een rechtstreekse manier wordt bevredigd, wanneer de angst kan worden weggeredeneerd en dus niet meer onversneden is. Dit interval zorgt voor afstand, en dus ook voor de tijd die nodig is voor de aarzeling, het verweer, het verlangen, de leugenachtigheid. Het kind dat lebbert aan de borst van zijn moeder, verwijlt nog in een wolk van welbehagen. Maar stilaan leert het de frustratie kennen. De moeder verdwijnt al eens uit beeld en komt niet meteen terug. Daar gaat de deur open en betreedt, in haar plaats, een bestraffend wezen met een forsere stem en een stoppelbaard de kamer. Waarheid wordt, door de mogelijkheid van de vertekening en het verlies van evidentie, een onwrikbare categorie. Maar dra wordt duidelijk dat ook de buitenwereld niet alles weet. In het vacuüm dat zo ontstaat, komt de ruimte vrij voor interpretatie, maar ook voor leugen. Voor autosuggestie.

Onze gevoelens kreunen onder een wrede maatschappelijke druk. Zeker in een tijd die zich, omdat de ratio een verrader is gebleken en wij bang zijn geworden van echte gevoelens, aan emotionaliteit en sentimenten laaft. Vreugde en verdriet worden in hoge mate onderworpen aan conformisme. De begeerte wordt georkestreerd, de boosheid gekanaliseerd. Evenementen worden op touw en gemediatiseerd om, zo lijkt het wel, de massa rond een gevoel te organiseren en op die manier in toom te houden. Supportersgekte, festivalitis, de inflatie van wereldoorlogherdenkingen en dingen waar we bang voor moeten zijn. Een exemplarische orgie van gemediatiseerde diffuusheid en vormgegeven niets blijft nog altijd de Witte Mars.

Steeds verder, zo lijkt het wel, trekken authentieke emoties zich terug achter de conventie. De acteurs van Thuis en Familie tonen ons voor wat en hoe wij zouden moeten voelen als wij dat nog zouden kunnen. De periodiek Goed Gevoel is een handleiding voor de gevoelsarme medeburger.

Wellicht kunnen we maar een beperkte dosis echte gevoelens aan – we hebben emotioneel te lijden van het info- en emobombardement waaraan we dag in dag uit worden blootgesteld. Bij de beelden van een zoveelste calamiteit schrikken we van onze eigen ongevoeligheid. Met een bankbiljet of een doorlopende opdracht kopen we ons vrij van het onbehagen dat daarmee gepaard gaat. Ook dat is een vorm van autosuggestie.

Onze emoties verslijten. Er is een teveel van alles, en dat teveel herhaalt zich dan nog eens voortdurend. Woorden, ook dure woorden, verliezen hun betekenis – gevoelens ook. We raken verstrikt in een zoveelste poging. On revient toujours à ses premiers amours is een van nostalgie doordrongen wijsheid die wel eens opkomt tijdens de worsteling om in een derde of vierde of vijfde relatie de nodige spontaneïteit aan de dag te leggen. We omringen ons in samengestelde gezinnen met stiefkinderen, die het op hun beurt moeten stellen met onechte ouders.

Spontaneïteit kun je niet aan de dag leggen. Échte gevoelens laten zich niet afdwingen of afkopen. Ze vallen ons te beurt, we worden geroepen of geïnspireerd, we raken verliefd, we genieten een mémoire involontaire of zien ons geconfronteerd met een epifanie, we verwonderen of verontwaardigen ons oprecht, we genieten een genade. Passiviteit voert in dit alles de boventoon en staat in elk geval haaks op de doctrine die stelt dat we alles kunnen organiseren of kopen, dat we alles de baas zijn.

Autosuggestie is valse genade, gefakete overgave. Wij denken onze gevoelens de baas te zijn, maar de gevoelens die wij de baas denken te zijn, zijn onecht, op een flagrante en bedroevende manier. Wij maken ons illusies: de moederlijke warmte is voorgoed weg; de angst is nooit onversneden; het geloof is voortaan altijd een geloof tegen beter weten in.

Toch kan er iets authentieks in de plaats komen om zich aan te laven, iets wat geen autosuggestie behoeft: een pure en misschien milde weemoed.

Minne wist:

Vandaar het eeuwig verbeiden,
En de uitkomst: melancholie.






7295

Goeree (NL) - 240804


7294

Goeree (NL) - 240804


vrijdag 30 augustus 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 407

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

29 mei 2015


AUTOSTOP

De aankomst van het nieuwe valt altijd meer op dan de verdwijning van het oude. Het nieuwe manifesteert zich opeens en dan kun je er niet naast kijken, voor het oude komt niets in de plaats en dat niets zie je niet. Vaak merk je de verdwijning van het oude niet eens op. Mensen verdwijnen uit de periferie van je dagelijkse routine. Items verdwijnen discreet uit de Umwelt. En wat eens gebruikelijk was, zou nu opzien baren mocht het plots terugkeren. Dat opzien zou deels zijn ingegeven door het ongemak dat wordt veroorzaakt door het besef dat het eerdere verdwijnen zich geruisloos heeft voltrokken.

Vorige week werd melding gemaakt van het voornemen om de laatste telefooncabines uit het openbare domein te verwijderen. Zij verdwijnen inderdaad geruisloos. Ruisloos. En samen met deze cabines verdwijnt ook een hele subcultuur van geplogenheden en mogelijke vormen van communicatie. Vraag het maar aan schrijvers van misdaadverhalen, wat hiervan de gevolgen zijn. Zij zitten met de handen in het haar.

Net zo is het onwaarschijnlijk geworden dat in een thriller een liftende jongeman wordt meegenomen door de bestuurder van een grijze bestelwagen zonder opschriften, die na enkele kilometers op de voorziene route nationale te hebben doorgereden onaangekondigd en al evenzeer ongewenst vertraagt en een weinig veelbelovende aardeweg oprijdt in de richting van het woud dat zich onder een aanzwellende onweerswolk aan de einder uitstrekt. Kruinen ruisen, zwarte vogels vliegen op. Een dergelijk scenario is onwaarschijnlijk geworden, niet omdat er geen grijze bestelwagens meer zouden zijn, of aardewegen die naar wouden leiden, of zwarte vogels die opvliegen uit ruisende kruinen. Neen, het is onwaarschijnlijk geworden omdat er niet meer wordt gelift.

Er was een tijd, mijn tijd, een tijd die hoe dan ook dichter aanleunt bij de tijd toen alles nog veel beter was, dat het liften, het doen van autostop dus, een zeer valabele en algemeen aanvaarde manier van zich verplaatsen was. Men kan het zich nu misschien maar nauwelijks voorstellen, maar er was een tijd dat je naast de weg kon gaan staan met een stuk karton waarop je – liefst in bold kapitalen – je gewenste of beoogde of nagestreefde bestemming kenbaar maakte en begon uit te kijken naar een automobilist die zich bereid toonde om je daarheen mee te nemen of je toch minstens een eind de goede richting uit te transporteren. Voor niks. Meestal was het enige wat van je werd verlangd de bereidheid om een eindje mee te gaan in een gesprek – maar zelfs op dat vlak waren er geen verplichtingen.

Ik heb het in elk geval nog veel gedaan, autostoppen. Het was in aanzienlijke mate een kwestie van moeten want vaak was mijn budget ontoereikend om een trein te betalen, laat staan om zelf met een auto te rijden. Maar ik deed het ook gewoon voor de lol die nu eenmaal met het onvoorziene gepaard ging: je kon op voorhand nooit inschatten met wie, waarmee en wanneer je van je standplaats los zou komen. In sommige gevallen was zelfs het waarheen een onbekende: het kwam een enkele keer wel eens voor dat je helemaal niet je vooraf gekozen bestemming bereikte en dat je reis een totaal andere wending nam.

Zo bekeken was liften een mooie metafoor voor het leven tout court.

Autostop was een manier om het onvoorziene in je leven toe te laten, om te vinden wat je niet zocht – en laat het nu tegenwoordig onder meer daaraan al te zeer ontbreken.

Uiteraard nam ik, toen ik later zelf autoreed, ook autostoppers mee.

De tijd waarvan ik hier spreek ligt al een decennium of drie achter ons: ik heb regelmatig gelift c.q. lifters meegenomen tussen – grosso modo – de jaren 1979 en 1987. Ik zou, denk ik, een boek kunnen schrijven met alleen maar herinneringen aan mensen die mij hebben meegenomen (of ik hen), en aan de gesprekken die daarbij werden gevoerd en de dingen die wij samen, als zeer tijdelijke lotgenoten in tijd en ruimte, meemaakten. Komen mij nu, uit de losse pols, voor de geest: een communistische burgemeester in het Franse departement Nord; een bijna-aanrijding met een overbeladen tractor die ternauwernood de volgende helling opgeraakte en die de ambulante kinesiste, die in een druk gesprek met mijn vriend op de achterbank verwikkeld was, niet even snel op zich zag afkomen als ik, die naast haar op de passagiersstoel met mijn rechtervoet al naar een niet-bestaande rempedaal tastte; een dolle rit in een Datsun tussen Arles en Avignon met een ellenlange versie van Donna Summers Hot Stuff snoeihard in de boxen die vlak achter mij onder het veel te lage, schuin aflopende plafond waren ingewerkt in de hoedenplank.

Maar laat het mij hebben over iets wat ik niet heb meegemaakt, maar wat toch een ervaring is geworden die ik zonder het liften nooit zou hebben gehad.

Ik reed ‘s nachts, of in elk geval laat op de avond, op een weg waar ik anders maar zelden kwam omdat hij haaks op mijn gangbare traject lag: de twee-maal-tweevaksbaan tussen Maldegem en Aalter, ik denk dat ik op het stuk tussen Knesselare en Aalter was aanbeland. Ik was alleen. Alleen in de auto en ook alleen in het leven. Ik schat dat het in 1986 was.

Ik rijd ietwat versuft – en misschien ook wat aangeschoten maar dat herinner ik mij niet meer – met een gezapige honderd per uur richting Aalter. Er is geen ander verkeer. Plots zie ik naast de weg, zij het niet aan de rechterkant maar wel links van mij, op de middenberm, een vrouw liftgebaren maken. Beeld ik mij in dat in die gesticulatie iets paniekerigs schuilt? Ik aarzel, maar kan hier toch ook niet zomaar stoppen. Het was een mooie vrouw, had ik de indruk. Een beetje sletterig misschien, hoge hakken, dure jeans, los in de bloes. Een effenaf seksuele verschijning. Ik druk het gaspedaal opnieuw in, vlucht voor deze bekoring. Een kilometer verder krijg ik daar natuurlijk spijt van. Ik kijk uit naar een mogelijkheid om rechtsomkeert te maken, maar die is er niet. Ik zie koplichten in mijn achteruitkijkspiegel en verdring het voorval. Zo bevreemdend was de verschijning van die vrouw in de berm trouwens, dat dit verdringen mij niet de minste moeite kost. Heel vlug lijkt het me alsof er helemaal geen vrouw heeft gestaan, alsof ik mij alles heb ingebeeld, alsof die paniekerige maar toch op een zeer nachtelijke wijze hoogst aantrekkelijke vrouw de vrucht van mijn zieke, eenzame verbeelding was.

Maar ik ben dit voorval nooit vergeten. Die vrouw heeft er wel degelijk gestaan. Misschien is ze door mijn toedoen, mijn nalatigheid, de prooi geworden van een bruut met minder nobele intenties. Misschien zou zij de vrouw van mijn leven geworden zijn en had ik nu totaal ergens anders gezeten indien ik meteen op de rem was gaan staan en op de pechstrook had gewacht tot zij naar mijn auto was gesukkeld op de hoge hakken van haar ongetwijfeld erg pijnlijke schoentjes. Ik zal het nooit weten. Ik had, hoe dan ook, moeten stoppen. We hadden minstens een gesprekje kunnen hebben. De kleine troost van twee drenkelingen die op een verlaten eiland aanspoelen. De solidariteit van reizigers, uitgeschud op een leeg perron op de vooravond van een treinstaking. Er zou een stilte zijn gevolgd. Of niet.

Het voorval is mijn persoonlijke metafoor geworden voor het besef dat je de weinige voorzetten die het leven je geeft moet benutten. En ja, het is een verlies voor de samenleving dat de usance van het autostoppen nagenoeg volledig verdwenen is.




7293

Goeree (NL) - 240804


7292

Neeltje Jans (NL) - 240804


donderdag 29 augustus 2024

47 * 50,0 * 27,4 * 2613,9

Nieuwege - Plassendale - Stalhille - Meetkerke - Nieuwege 



afscheid van mijn digitaal bestaan 407

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

22 mei 2015


AUTOSPORT

Het autoracen is veilig geworden en het heeft daardoor voor mij ongeveer al zijn aantrekkingskracht verloren.

Ik verklaar mij nader. Uiteraard weet ik dat het ecologisch en politiek totaal incorrect is om autosport cool te vinden en dat doe ik dan ook niet meer. Maar ik ben om de verkeerde redenen tot inkeer gekomen.

Als kind was ik door dat heroïsch-gevaarlijke gerace gefascineerd. Mijn oudere broer droeg zijn interesse voor het Formule I-circuit van de vroege jaren zeventig op mij over. Zogezegd om zijn Frans bij te schaven, verzamelde hij de boeken van uitgeverij Marabout waarin Grand Prix na Grand Prix de esbattementen van moderne ridders als Jacky Stewart, Clay Regazzoni en Emerson Fittipaldi werden beschreven. Deze groezelige boekjes waren opgeluisterd met zwart-witfoto’s: van gebakkebaarde snelheidsduivels en uiteraard ook van hun bolides. Maar mijn aandacht ging vooral uit naar de plattegrondjes van de circuits. De vorm van een aantal ervan staat mij nog altijd voor ogen: de driehoek van Francorchamps, de golfstick-met-geknakte-steel Brands Hatch, de komma van Monaco. Ik verplaatste mijzelf in de cockpit van zo’n rijdende brandbom en sneed in de talrijke bochten met maximale snelheid de ideale lijn aan of ging er vlak voor uitermate laat in de remmen om een gewaagd inhaalmanoeuvre tot een goed einde te brengen.

Dat verre, onbereikbare en in hoge mate irreële autoracecircus inspireerde mij natuurlijk ook bij het spel met mijn autootjes (zie aldaar). En soms, zelden eigenlijk, kreeg de bijna mythisch-gevaarlijke autosport een hoger werkelijkheidsgehalte: wanneer beverige en naar huidige maatstaven gemeten uiterst onscherpe beelden ons via de televisie bereikten. Uiteraard nog in zwart-wit – in ons gezin deed kleur vrij laat zijn intrede. Toch waren de Lotussen al groen, de Ferrari’s rood en de Tyrells blauw. Sommige – niet alle! – Grote Prijzen haalden Sportweekend met een samenvattinkje van, ochhere, een halve minuut. Grijze racewagens raasden voorbij de cockpitlane, sneden de Karussell-bocht aan (op de Nürburgring) of reden onder de geblokte aankomstvlag door. De met bloemenkrans omgorde winnaar nam in zijn witte vuurbestendige pak de trofee in ontvangst. Met champagne werd in die tijd nog respectvol omgesprongen.

Accidenten gingen steevast met vuur en vlammen gepaard en vaak ook met de dood. Elk jaar van die epoche kwam er wel een piloot om het leven. Soms waren er twee Arme Joe's. Uiteraard leverden die accidenten de spectaculairste beelden op. Alleen, ze werden bijna nooit door een camera geregistreerd want de weinige aanwezige camera’s konden onmogelijk het hele circuit bestrijken – het moest al lukken dat een racer binnen hun bereik crashte. Het verhakkelde ijzer, de uitslaande brand, de agonie van de in veiligheidsgordels geknelde held: je moest het er allemaal bij fantaseren en dat maakte zo'n ongeluk natuurlijk des te interessanter. Zo herinner ik mij nog zeer goed het ongeluk tijdens de Grote Prijs van Zandvoort, 1970. Op de voorgrond bleven de auto’s voorbijrazen maar op de achtergrond steeg een rookpluim op. De cameraman probeerde in te zoomen maar veel dichter kon hij het onheil niet halen. Het duurde minuten voor iemand kon bevestigen dat er inderdaad iets gebeurd was. De De Tomaso van Piers Courage kwam niet meer voorbij. Een halfuur later meldde de commentator dat Courage dood was.

De wedstrijd die het meest tot mijn verbeelding sprak, was de uithoudingsrace De 24 Uren van Le Mans. Het feit dat een landgenoot met een op zich al uitermate fascinerende naam, Jacky Ickx, daarin in het decennium dat ik voor dit soort ongein uitermate vatbaar was een hoofdrol speelde, versterkte nog mijn belangstelling voor dit evenement met mythische allure. Een vijftigtal tot het uiterste van de op dat ogenblik geldende grenzen van technologie en zwaartekracht opgedreven, aerodynamisch ontworpen en met uiterst brandbare brandstof volgestouwde machines raasden een etmaal lang, en dus ook ‘s nachts, over het circuit van Le Mans waarvan een groot deel op normale dagen voor het gewone woon-werk- en handelsverkeer bestemd was. Op dezelfde weg die eierboer Marcel Leblanc gebruikte om – zeer behoedzaam – in een met golfplaat beslagen Citroën-camionnette zijn breekbare waar naar de markt te transporteren, bereikten de fabrieks-Porsches 917 topsnelheden van meer dan vierhonderd kilometer per uur. Vooral dan op het vijf kilometer lange rechte stuk van Les Hunaudières (volgens Wikipedia op het tracé van de Romeinse heirbaan tussen Tours en Le Mans). Ze hebben er ooit, na lang zoeken, het stoffelijk overschot van een onfortuinelijke racer in een boomkruin teruggevonden: klapband. Later werd halverwege Les Hunaudières een chicane aangelegd.

Om maar te zeggen: dergelijke zaken spraken wel tot de verbeelding. Het extreemste was wel het jaar waarin de Oostenrijker Jochen Rindt postuum F1-wereldkampioen werd. Jacky Ickx had hem – mathematisch – nog kunnen inhalen maar vertikte dat: hij wilde alleen maar collega’s verslaan die nog konden sterven.

Uiteraard sleet mijn fascinatie uit. De circuits en de racewagens werden veiliger, er reden geen landgenoten meer mee, ik verlegde mijn belangstelling naar andere nutteloosheden, er werd naar mijn smaak op het ereschavot te kwistig met champagne geknoeid. En ja, er vallen wel enkele ecologische en morele bezwaren te opperen. Dat hele circus maakte deel uit, wat zeg ik, het was de celebratie van het vooruitgangsgeloof en dat viel niet langer te rijmen met mijn overtuiging dat een trager leven een beter leven was.

In Le Mans vielen in 1955 meer dan tachtig doden toen een bolide van de baan raakte en, ontploffend, in de grote tribune bij de start/aankomst terechtkwam. De wedstrijd werd niet eens stilgelegd. Daar zijn beelden van, en toen ik die voor het eerst te zien kreeg, herkende ik daarin de bevestiging van de ommekeer in mijn ideologisch bewustzijn: het naïeve, kinderlijke plezier dat ik ooit in de autosport had, zou nooit meer terugkeren.





7291

Neeltje Jans (NL) - 240804


7290

Middelburg (NL) - 240804


woensdag 28 augustus 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 406

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

16 mei 2015


FOUTE SCHOENEN

Ik mag graag kijken naar Alleen Elvis blijft bestaan, het op Zomergasten van de VPRO geënte Canvas-interviewprogramma dat met de zeer minzame en bekwame interviewer-annex-zielenzoeker Thomas Vanderveken aan het roer en onder het motto ‘eindelijk nog eens een plek waar iemand meer dan zestien seconden krijgt om te vertellen wie hij, of zij, is’ stilaan een zeer gunstige reputatie begint te genieten bij een nog nauwelijks door de openbare omroep bedeeld nichepubliek van – ja, waar is de tijd dat dit sloganwoord nog met ernst werd gelanceerd? – ‘meerwaardezoekers’. Hoogtijd dus om het programma af te schaffen.

Gisteren was het de beurt aan Anne Chapelle. Anne wie? Juist, ik kende haar ook niet. Anne Chapelle wordt op de tv-webpagina van Story, die ik als meerwaardezoeker altijd raadpleeg wanneer ik te moe ben om moeilijke boeken te lezen, aangekondigd als: ‘de machtigste zakenvrouw in de Belgische modewereld’. Nu weet ik niet of er veel machtige zakenvrouwen zijn in de Belgische modewereld, maar goed. Ik lees verder: ‘Al was verpleegkunde haar eerste liefde. Ze werkte in de tropen en op de neonatale afdeling van een Nederlands ziekenhuis. Nadien maakte ze een blitzcarrière in de farmaceutische sector. Tijdens een sabbatjaar ontmoette ze aan de schoolpoort Ann Demeulemeester. De twee gingen samen in zee. Vandaag is Anne Chapelle een CEO van een modebedrijf met een omzet van 30 miljoen euro.’

Dat is nu niet het profiel waarvoor ik thuis blijf. (En 30 miljoen euro omzet is nu toch ook weer niet zo spectaculair veel?) Maar voor Thomas Vanderveken maak ik een uitzondering. En bovendien denk ik: elk mens heeft zijn, of haar, verhaal en als het boeiend gebracht is, doet het er niet toe waarover het gaat. Het gaat altijd over hetzelfde – verlangen, geloof, angst, eenzaamheid, liefde en dood – en in die herkenning spiegelen wij ons.

Het ging al meteen fout, ik wist meteen hoe laat het was.

Op de steevast terugkerende vraag die in het inleidinkje wordt gesteld – ‘Wat is uw voornaamste kwaliteit?’ – antwoordde Chapelle ‘observeren’, maar ze had, zo zou later blijken, preciezer kunnen zijn.

De gast mag zichzelf kenbaar maken aan de hand van televisie- of filmfragmenten. Het eerste fragment dat Anne Chapelle koos, kwam uit de film Gold Rush van Charlie Chaplin: de sequentie waarin hongerige Charlie een bottine klaarmaakt en serveert aan zijn al even hongerige gast. Alleen Elvis… wordt live uitgezonden en dus verwachtte ik een spitante commentaar op de 1 euro-maaltijden waarmee onze minister van Armoedebestrijding het janhagel dat niet wil werken stigmatiseert, maar Chapelle stuurde het gesprek een andere richting uit: zij had het fragment gekozen omwille van de schoen. De schoen vormt de basis, orakelde ze, dat is waar je in staat. En dan, nuffig: ‘Ik kijk, als ik iemand ontmoet, altijd eerst naar zijn, of haar, schoenen.’ Vanderveken kon zich voor het eerst ongemakkelijk voelen want waren zijn schoenen wel oké? Chapelles antwoord was niet eenduidig positief.

Dat was dus gemiste kans nummer één, en er zouden er nog enkele volgen.

Het zou, zo denk je dan, over mode moeten gaan, of over zakendoen met Ann Demeulemeester, maar het ging over Anne Chapelle. Het observatievermogen waar zij prat op ging, bleek vooral een vermogen tot zelfobservatie te zijn. Het epicentrum van de wereld van Anne Chapelle was… Anne Chapelle, en daar moest alles voor wijken. Zeker toen bleek dat Anne Chapelle in haar jeugd Iets Zeer Ergs had meegemaakt. Vanderveken, die al wel zal geweten hebben hoe laat het was (en hoe lang er nog te gaan was in zijn een eeuwigheid durende programma van anderhalf uur), probeerde het over die boeg te gooien omdat hij vond dat zijn gaste er aanvankelijk nogal luchtig over ging. Maar dat had hij beter niet kunnen doen want Chapelles luchtigheid bleek een manoeuvre te zijn geweest. Eenmaal ernaar gevraagd, kon zij het over niets anders dan dat Iets Zeer Ergs meer hebben en het duurde wel een halfuur voor Vanderveken er een speld kon tussen krijgen. En dat tegenover een naaister.

Enfin, ik begon mij steeds meer te ergeren aan deze machtige zakenvrouw, die quasi diepzinnig over haar zielenroerselen orakelde en over de architectuur van een bevriende architect, in wiens gebouwen zij het licht vond dat zij ook zo belangrijk vond in de ogen van de mensen die zij uitverkoos om van haar leven deel uit te maken.

Over mode vernamen wij niets. Of het zou moeten zijn dat iemand die beweerde ‘een ruggengraat’ te hebben daar de hele tijd zeer krampachtig voorovergebogen zat, gehuld in een vormloze zwarte patattenzak. Telkens zij de hand naar haar hart bracht om haar emotioneel betoog kracht bij te zetten, of om duidelijk te maken hoezeer zij werd aangegrepen door wat zij zelf zei, botste ze tegen de op de zak bevestigde microfoon aan, waardoor een raspend kabaal haar fijngevoelige parlé perturbeerde. Deze machtigste vrouw van de Belgische modewereld was vooral onverdraaglijk zelfingenomen; ze spéélde alleen maar dat ze gevoelig is, maar ze leek mij vooral keihard egocentrisch. En de kwalijke nawerkingen van dat Iets Zeer Ergs zijn duidelijk nog niet uitgewoed.

Het leukste van dit mislukte gesprek was de zeer voorkomende manier waarop Thomas Vanderveken erin slaagde om zijn ergernis onder tafel te houden – ergens in de buurt van zijn foute schoenen. Toen, tot overmaat van ramp, mevrouw Chapelle het nodig vond om een gedicht van de door haar om zijn licht aanbeden architect te debiteren, mompelde de gastheer heel nobel: ‘Mooi gedicht, zeker voor een architect.’ Hoewel ik alleen in het pand was, ben ik bij dit staaltje van superieure humor in luid lachen uitgebarsten.





7289

Middelburg (NL) - 240804


7288

Vlissingen (NL) - 240804


dinsdag 27 augustus 2024

46 * 66,7 * 27,8 * 2563,9


Dudzele - Oostkerke - Hoeke - Siphon - Damme 


afscheid van mijn digitaal bestaan 405

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

16 mei 2015


AUTOSNELWEG

Toen ik kind was, en dat is nu toch alweer bijna een halve eeuw geleden, maakte ik samen met mijn ouders regelmatig een verre reis naar de andere kant van het land. Dat gebeurde met de eerste gezinsauto die wij hadden, een witte Simca 1000. Mijn moeder stuurde aangezien mijn vader daartoe niet in staat was. Ik kan mij niet herinneren of zij goed reed want ik had toen nog geen ijkpunten om een dergelijk oordeel te vellen. Wij vonden het vanzelfsprekend dat mijn moeder reed. ‘Wij’, dat waren mijn zus, links van mij, en mijn broer, rechts van mij op de achterbank, en ook mijn vader uiteraard, die op de passagiersstoel zijn filterloze Gauloises zat te paffen.

Uiteraard mocht het raampje niet open want het zou wel eens kunnen tochten. Ook dat vonden wij vanzelfsprekend. Het kwam niet in ons op om te klagen over de rook. Wij moesten stil zijn, trouwens, want mijn moeder was altijd angstig en moest zich op het verkeer en de talrijke verkeerssituaties concentreren.

Halfweg de jaren zestig was de reis van Brugge naar de Maaskant nog een hele expeditie, die vier tot vijf uren in beslag nam. We reden, hoewel wat nu de E40 heet er toen al lag, over de steenweg over Eeklo naar Gent, dwars door Gent, over de steenweg naar Antwerpen, door de Waaslandtunnel, dwars door Antwerpen en uiteindelijk over de Boudewijnautosnelweg richting Luik. De Boudewijnsnelweg, dat is tegenwoordig de E313. De autosnelweg bracht een verademing want ineens schoot het tempo de hoogte in, van gemiddeld misschien niet veel meer dan veertig of vijftig naar wel negentig per uur: we vlogen over de betonnaden. Van files was toen nog geen sprake. Ik herinner mij dat ik eens aan mijn moeder vroeg om honderd te rijden, maar dat durfde zij niet. Of de Simca kon het niet, dat weet ik niet meer.

De autosnelwegen waren toen anders genummerd. Wat nu de E40 is, heette toen de E5 – daar is nog altijd een textielbedrijf naar genoemd: E5 Mode. En de E17 was de E3. Met de verandering van de autosnelwegennummering, waarbij de getallen hoger kwamen te liggen, was het alsof ons land aan belang inboette. De E3 en de E5 kruisten elkaar in Zwijnaarde. Dat kruispunt heette ‘het klaverblad van Zwijnaarde’ omdat het, vanuit de lucht gezien, op een klaverblad geleek. Wij leerden erover op school, zo speciaal was zo’n autosnelwegenkruispunt toen nog. Zoals tunnels ook speciaal waren. Of toch in elk geval heel zeldzaam in ons land. Door de Waaslandtunnel rijden was iets heel bijzonders. Je kwam in een andere wereld terug boven water.

En zo was ook de snelweg een sensatie. Maar ik herinner het me allemaal niet meer zo goed.

Ik herinner me wel dat ik iedere keer bang was als we over de brug van Pulle reden. Die was in die jaren ingestort. Ik wist dat er bij het incident doden waren gevallen en hield dan ook mijn adem in toen we over de heraangelegde brug reden. ‘We zijn erover!’ riepen we dan op de achterbank om onze opluchting te ventileren.

Ter hoogte van Genk, waar toen nog maar net de Fordfabriek was geopend, verliet mijn moeder de snelweg. De namen van de gemeenten die we toen passeerden, staan in mijn geheugen gegrift: Zutendaal, As. Tussen As en Lanklaar, de eindbestemming, lag de ‘strasch van Asch’, een rechte, naar de Maasvallei afdalende weg, toen nauwelijks een tweevaksbaan – nu is het op zich al bijna een autosnelweg.

En zo kwamen wij aan bij mijn grootouders. Helemaal verstijfd van het lange stilzitten stapte ik uit en hoorde onder mijn voeten de kiezels knarsen waarmee de oprit naast het rozenperk bezaaid was.





7287

Westerschelde - 240804


7286

Breskens - 240804


maandag 26 augustus 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 404

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

8 mei 2015


CHOCOLADE

Ik moest aan de foto denken toen ik op de online krant dat beeld zag van die Syrische piloot die in handen van IS-strijders was gevallen. Zijn vliegtuig was nergens te bespeuren, het was zonder hem neergestort.

Het beeld dat hierdoor tot leven werd gewekt, heb ik enkel in mijn hoofd ter beschikking en verzin ik derhalve wellicht ten dele bij elkaar. Op de voorgrond enkele figuren, een stuk of vier. Een ervan, de enige van de mannelijke kunne, draagt het uniform van de Royal Air Force. Het groepje staat voor, of zit op, de vleugel van een gekapseisd vliegtuig, dat het grootste deel van het decor in beslag neemt.

De flarden van dit verhaal lijken als herfstbladeren naar beneden gedwarreld en her en der op de barre hectare van mijn geheugen geland. Ik ploeg voort en hoop op gulle oogst.

Tegen het eind van de oorlog aan had een Engelse bommenwerper – op weg naar of terugkerend van te zaaien c.q. gezaaide terreur in een willekeurige straat van een willekeurige stad in het verschrompelende Duizendjarig Rijk – een noodlanding gemaakt op een van de vlasakkers langs de Leie: geen brandstof meer. De jongste vrouw op de foto is op dat moment het adolescente meisje dat mijn moeder zal worden. Schaapachtig gibbert ze mee met de nauwelijks verholen erotiek die de oudere zussen tegen de vliegenier doet aanschurken. De gevallen engel lacht zijn knalwitte gebit bloot, sigaret in de bek, arm enigszins frivool rond de schouder van een van mijn toekomstige tantes. Overlever van een crash, overwinnaar van een oorlog, overgeleverd aan de charmes van – Is this Belgium? – enkele West-Vlaamse freules die toch ook een paar jaar van ontbering achter de kiezen hebben.

De schaapachtige staat het verst van de hemelridder verwijderd. Dit is een van de twee of drie foto’s die ik ooit onder ogen heb gekregen waarop zij te zien is in een wereld waarin ik nog niet mijn opwachting had gemaakt. Duidelijk is dat zij moeders mooiste niet was. Bleek, anemisch wellicht, houterig, ros. (Dat laatste moet ik vermoeden want uiteraard is de scène zwart-wit.) Vele jaren later zal zij mij vertellen dat er in het ruim van de neergestorte zaaier van dood en vernieling luxeproviand was meegereisd: soldatenkoeken, vlees-in-blik, chocolade. Ja, chocolade: dat was echt een geschenk uit de hemel in die naoorlogse dagen. Mijn moeder zou haar hele leven lang een schier beate verhouding met deze lekkernij ontwikkelen: zuinig oppottend, een beetje stout en zelfs samenzweerderig uitpakkend, mondjesmaat savourerend. Je kon haar geen groter plezier doen dan met een doos likeurbonbons van Mon Chéri.

De Syrische piloot had het incident dat hem zijn F16 kostte overleefd door zich met zijn schietstoel te redden. Dat had hij beter niet kunnen doen want enkele weken later – dat wist ik nog niet toen ik dat beeld zag en mij op die manier de foto van het neergestorte toestel uit een vorige oorlog voor de geest haalde – werd hij onthoofd. Het lot is de lachende Britse piloot die daar aan mijn moeder en vooral haar zussen is overgeleverd gunstiger gezind.


(dit is niet de foto waarvan sprake)



7285

Wenduine - 240731


7284

Wenduine - 240731


zondag 25 augustus 2024

45 * 54,4 * 26,7 * 2497,2

Sint-Andries - Varsenare - Zedelgem - Aartrijke - Driekoningen - Wijnendale - Aartrijke - Roksem - Nieuwege 



afscheid van mijn digitaal bestaan 403

7 mei 2015


AUTORITEIT

Autoriteit is in deze vaderloze maatschappij een getaboeïseerd onderwerp, langs weerszijden verbrand: links door het verabsoluteerde vrijheidsideaal, rechts door machtsaberraties en pathologische onderdanigheid.

Maar we hebben toch allemaal een vader? En velen onder ons zijn het. Wie het belang van autoriteit niet onderkent, is, ben ik geneigd te denken, een karakterloze zwakkeling.

Zonder autoriteit geen traditie, zonder traditie geen overlevering van waarden, geen opvoeding, geen volwassenheid, geen vrijheid. Elke vrijheid wordt door autoriteit gegenereerd.

Autoriteit begint waar het tegensprekelijk dispuut ophoudt. Op een gegeven ogenblik zijn alle argumenten uitgeput, is geen verantwoording meer mogelijk. Of moet er eenvoudigweg om praktische redenen een eind worden gemaakt aan de dialoog. Dan heb je te aanvaarden wat het gezag voorschrijft. Waarom? Daarom! Maar aanvaarden is niet meer onze fort. We willen voor het geringste en onbenulligste een verklaring, we rationaliseren alles met de grond gelijk, we kunnen blijkbaar niet meer leven in een wereld die we niet totaal overzien. We denken autonoom te moeten zijn. Maar we vergeten dat onze kern langer dan ons lief is een leegte blijft en dat de rede zelf niet op een ultieme rationaliteit kan bogen: hij teert à la limite op ons geloof erin. Basisvertrouwen is voor het psychische en intellectuele welzijn het hoogste goed, de onontbeerlijkste brandstof.

Wanneer de verantwoordelijke gezagvoerder een beroep doet op zijn naakte autoriteit (‘Waarom?’ ‘Daarom!’), staat hij het zwakst. Hij staat bloot aan de altijd aanwezige mogelijkheid dat diegene die hem gehoorzaamheid verschuldigd is, zich zomaar kan afkeren: 'Foert. De boom N. Ik doe het niet. Trek uw plan.' Vadermoord komt neer op buigen of barsten. Elke dictator is een reus op lemen voeten, elk gezag een luchtspiegeling.

Maar gezag is niet hetzelfde als macht. Macht is autoriteit minus vertrouwen.

Autoriteit en vertrouwen zijn onlosmakelijk verbonden. Het begint al met de aanname dat de werkelijkheid overeenstemt met hoe wij haar voelen en met wat wij erover denken. Dat is, zoals Descartes wist, niet evident. Maar het heeft niet veel zin het te betwisten. Je kunt het maar beter geloven en ervan overtuigd zijn dat het minder baat oplevert die correspondentie tussen werkelijkheid en waarheid in twijfel te trekken. Als je begint te twijfelen aan het gezag van je zintuigen en je denkvermogen, is het einde, en eigenlijk al het begin, zoek. Sceptici hebben het moeilijker om gelukkig te zijn in hun wereld.

Kinderen stappen de werkelijkheid binnen met een basisvertrouwen. Daarom noemen we hen onschuldig. Ze leveren zich uit aan personen die het goed met ze voorhebben. Niet dat ze zich daar uitdrukkelijk vragen bij stellen, maar kinderen geloven dat hun ouders op een oorbare wijze het hun toegemeten gezag uitoefenen. Zaak is om deze basis zo lang mogelijk in stand te houden. Het meest mislukt voelt de ouder zich die het vertrouwen van zijn kinderen heeft geschonden.

Dit basisvertrouwen, essentieel voor het geluk van een kind, wordt in onze tijd op dramatische wijze verkeerd geïnterpreteerd. We hebben de dingen op hun kop gezet. In plaats van het ongeëxpliciteerde vertrouwen dat kinderen in hun ouders en omgeving zouden moeten hebben, verabsoluteren wij nu het vertrouwen dat wij in de kinderen stellen door hen tot keuzevrijheid te verplichten. Maar wat een misvatting is het om de kinderen tot baas te promoveren. Hoeveel gemak en vanzelfsprekendheid ontzeg je hun niet door hen tot kiezen te dwingen. Deze vorm van vertrouwen schenken is onverantwoordelijk, lui, dom.

Autoriteit is een levensnoodzakelijk goed. Wie er zich in vrijheid aan onderwerpt, of aan uitlevert, of aan overgeeft, krijgt het comfort dat erin bestaat niet te moeten denken en niet altijd alles opnieuw te moeten uitvinden. Wie zich vrijgevochten denkt te hebben, moet op de blaren want voortaan moet hij heel veel zaken zelf beslissen. Geen sinecure!

Autoriteit is in door ervaring gepolijste leefregels neergeslagen overgeleverd verleden. Autoriteit maakt het handelen en overleven in een maatschappij mogelijk. Je kunt je eraan onttrekken, maar dan plaats je jezelf buitenspel want je kunt van de anderen niet verlangen dat zij hetzelfde doen.

Deze samenleving kan enkel gered worden als er opnieuw een juist begrip tot stand komt van wat autoriteit eigenlijk is. Ik weet dat het reactionair klinkt, maar het is in mijn ogen keiprogressief.


7283

Aardenburg (NL) - 240729


7282

Kessel-Lo - 240724


zaterdag 24 augustus 2024

44 * 58,5 * 25,7 * 2442,8

Nieuwege - Roksem - Aartrijke - Snellegem - Ruddervoorde - Hertsberge - Oostkamp 



afscheid van mijn digitaal bestaan 402

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

15 april 2015


Bestelling

Zou het kunnen dat je zoon hier nog een bestelling niet is komen afhalen?’

Dat zou kunnen,’ antwoordde Steven en hij schrok van zijn reactie want hij had geen zoon. Maar zijn vriendin had er wel een en die kocht al eens een boek.

Op zijn dagelijkse wandeling in de stad stapte Steven geregeld boekhandel De Koorde binnen. Hij had er vooral oog voor de tafel met nieuwe uitgaven en kocht er wel eens iets.

Boekhandelaar Jos, een homo economicus die for business sake geen onderscheid maakte tussen eigen kinderen en stiefkinderen, haalde een strak vormgegeven doos boven waarin het verzameld werk van Maarten Biesheuvel verpakt zat. Drie delen. ‘Vakmanschap,’ prees Jos. Er kon geen twijfel over bestaan dat hij het in de eerste plaats over de vormgeving had, over presentatie, typografie. ‘Maar ja, het is van Oorschot, nietwaar?’ Steven zag de bui hangen. Hij besefte dat hij voor het blok werd gezet want voor deze publicatie was er in dit provinciestadje allicht niet meteen een andere gegadigde te vinden. En dus haalde hij zijn bankkaart boven.

Steven herinnerde zich ooit Biesheuvels verhaal ‘Reis door mijn kamer’ te hebben gelezen. Daarin hing de auteur in een minder geïnspireerde bui een autobiografische schets op aan de voorwerpen die hij in zijn studeervertrek aantrof: zijn bureaustoel, het blad van een tekentafel, een foto van New York, een foto van Marilyn Monroe, enzovoort. Wat die voorwerpen voor hem betekenden, daarover ging het. Voor je het goed en wel besefte, was je tijdens het lezen van dat verhaal de wereld rond. ’t Was een manier als een andere om een wereldbeeld uit de doeken te doen.

Dat is dan 125 euro.’

Het daagde Steven waarom stiefzoonlief deze bestelling niet was komen ophalen. De neus voor literatuur was van de moeder geërfd, maar ook de neiging om soms al te spilziek tegemoet te komen aan de in de hitte van de geletterdheid opgepookte verlangens bleek te zijn voortgeplant.

Toen Steven De Koorde verliet, stond hij oog in oog met een hoogzwangere vrouw die op het punt stond de boekhandel te betreden. Vreemd, hoe die vrouw hem indringend aankeek. Toen ze maar bleef kijken, begon Steven te beseffen dat zij verwachtte door hem te worden herkend. En toen pas drong het tot hem door wie zij was. Wat was dat een vervelende situatie, zeg! Te meer omdat Berlinde, want zij was het, zichtbaar geïrriteerd was. Vrouwen worden niet graag niet herkend. En zeker niet als ze zwanger zijn. ‘Sorry,’ probeerde Steven nog, ‘maar ik was nog met mijn gedachten bij mijn aankoop.’ En hij hield zijn plastic zak vol Biesheuvel voor Berlindes bolle buik. Hij wilde haar vertellen wat hem was overkomen, maar hij besefte meteen dat zijn fout niet meer te herstellen was. Wist zij veel wie Biesheuvel was. Gelijk welk woord hij uitsprak, het zou hem dieper de schande in duwen. Daarom stelde hij maar meteen de vragen die in deze situatie obligaat waren. Hij verzweeg uiteraard dat hij niet eens had geweten dat Berlinde zwanger was. Hij vernam dat het kind al een week geboren had moeten zijn. Het zweet brak hem uit. De ijzige sfeer sloeg niet meer om. Hij wenste Berlinde nog goeiedag en een voorspoedige bevalling, maar hij besefte dat hij dat wellicht iets te snel had gedaan. En dat het helemaal niet in hem was opgekomen om haar een koffie of een glas water aan te bieden. Bijvoorbeeld.

Hij keerde naar huis terug langs zijn gewone weg: langs de achterkant van het theater, de Grauwwerkersstraat, de Ezelstraat, de Oude Zak. Ja, zo voelde hij zich. Als een plastic zak met twee kilogram door een gekke Nederlander geschreven verhalen die hij wellicht nooit allemaal zou lezen. ‘Hoe meet je dat?’ vroeg Steven zich af. ‘Wanneer is aandacht niet meer geveinsd? Wanneer slaat gespeelde aandacht om in welgemeende interesse?’

Tijdens het stappen herinnerde hij zich dat Lodewijk, de man van Berlinde, een jaar of wat geleden tijdens een zatte avond vol echtelijke wanhoop zijn beklag had gemaakt: het was hem beginnen te irriteren dat Berlinde overal in huis voorwerpen liet slingeren of ze dan toch in elk geval niet voldoende snel opruimde en op hun plaats legde. ‘Ja, dat moet een jaar of zo geleden zijn,’ rekende Steven. En de som was vlug gemaakt: ‘Zij heeft zich daarna nog door hem laten bezwangeren.’

En dan voelde hij weer het gewicht van dat verzameld werk. ‘Er loopt een Joop Intezouten door een van die verhalen,’ herinnerde Steven zich van zijn lectuur van de Biesheuvel-bundel die hij had gelezen en waarin ook ‘Reis door mijn kamer’ was opgenomen. ‘Maar hoe zat dat alweer?’ En zo stapte hij op huis af – zijn dagelijkse wandeling door de stad was niet bepaald prettig verlopen.

Enkele weken later vond Steven het verzameld werk van Maarten Biesheuvel in De Slegte. Toevallig. Voor net iets meer dan de helft van de oorspronkelijke prijs. Hij had de doos met de drie delen onaangeraakt aan zijn stiefzoon geschonken, zonder iets over de bestelling te zeggen, noch over de omvang van het bedrag dat hij in De Koorde had moeten ophoesten. Er was geen twijfel mogelijk: dit was hetzelfde exemplaar, het was nog niet uitgepakt.




7281

Kessel-Lo - 240724


7280

Kessel-Lo - 240724


vrijdag 23 augustus 2024

goed komt het uit 20

notitie 453

Na de reis 2

(Voor wie niet mee zou zijn: hier volgen nog enkele laatste beschouwingen, die aansluiten bij die van gisteren, bij de fietsreis die ik de voorbije tweeënhalve week maakte naar Denemarken via Friesland en terug door Duitsland.)




Mijn fietsreis is een retraite. Dat concludeerde ik gisteren.

Dat is niet voor iedereen duidelijk. Goedbedoeld kreeg ik suggesties, dat ik die of die kerk moest betreden, of museum zus of zo moest bezoeken. Sommigen begrijpen het absoluut niet dat ik zonder verpinken, ja zelfs zonder het te beseffen, op een paar kilometer van een must see passeer. Maar men denkt te vaak in toeristische, functionele categorieën. Alsof mijn reis een doelstelling zou hebben, die dan in min of meerdere mate kan worden behaald. Het omgekeerde is waar: de doelloosheid is de essentie van mijn manier van reizen. Als ik in een bepaalde richting fiets, dan is het omdat je niet richtingloos kunt fietsen. Dat hoort er nu eenmaal bij. Op het eind van de rit wacht niets bijzonders. De booking-dot-com genaamde loterij bepaalt de dagetappes, en wat er na acht dagen gemiddeld 125 kilometer per dag in Lolland te beleven valt, mag Joost weten. Ik hield mezelf – om te lachen! – voor dat er veel moppen werden getapt, dat de bewoners van dat eiland er voortdurend lachten, dat je er van de ene practical joke in de andere tuimelde, dat er veel lol werd getrapt.

Ken je die van die twee Lollanders die met de fiets naar België gingen?
– Ja, ze gingen niet.
– Fout: ze gingen wél!
(samen) Woehahahaha!

Trappen deed ik vooralsnog enkel met de pedalen.

Interesseert het mij dan helemaal niet wat ik te zien krijg? Natuurlijk wel. Maar ik geniet ervan onaangekondigde dingen te zien of op te merken. Mij te laten verrassen. Mijn nieuwsgierigheid te laten prikkelen door de, naarmate de kilometers onder mijn wielen voorbijschuiven, langzaam veranderende architectuur van huizen, boerderijen, kerken... Kleine verschillen in landbouwpraktijken of in de flora en fauna (voor zover die er nog zijn, natuurlijk). En daarbij heb ik uiteraard vooral oog voor wat je het authentieke, het streekeigene zou kunnen noemen. Het streekeigene – en dat is de schaduwzijde – dat in bepaalde streken nagenoeg volledig is uitgewist door functionalisme, kapitalisme en globalisering. Ik heb vaak vooral oog voor wat niet meer te zien is, niet meer bestaat, onherroepelijk verdwenen is of op het punt van verdwijnen staat. Dat ik vooral daar oog voor heb, en voor het vaak lelijke en gelijke waardoor het wordt vervangen, tja, dat is een kwestie van nostalgische inborst en voorgevormdheid.

Het wordt stilaan onmogelijk, althans in dit deel van Europa, om op zo’n ondoelmatige, meditatieve wijze te reizen. Toch ben ik blij met wat ik heb gezien en meegemaakt. Ik denk aan: de toch nog altijd zeer indrukwekkende Deltawerken; het duinengebied tussen Den Haag en Alkmaar; de Friese kanalen waarover niet meer (wellicht nooit meer) tussen elf steden zal worden geschaatst; de zeer aangename en diverse middelgrote stad Leeuwarden; de West-Duitse noord- en de Deense westkust; het Ribe genaamde juweel; de oversteek naar Lolland; de ochtendlijke rit het door noordwestelijke deel van dat eiland (voor het neervallen van de mist); de Hanzestad Lübeck; het noordwesten van het voormalige Oost-Duitsland; Osnabrück; Roermond. En met die enkele meer dan oppervlakkige ontmoetingen die ik had was ik ook blij: met Maiza en Johan in Emden, en met John in Venlo.

Hoe komt het dan toch dat de negativiteit in mijn verslagjes overheerste – toch in die mate dat sommigen er zich zorgen over maakten? Ik zie twee oorzaken.

De eerste oorzaak is dat je als fietser voortdurend geprikkeld, geërgerd en gefrustreerd wordt. Niet alleen door het lelijke functionalisme dat stormenderhand al wat authentiek is verdringt, maar ook door de zeer fysieke hindernissen en hinderlijkheden. Het is niet altijd comfortabel om de talloze putten en barsten en onregelmatigheden in het wegdek te verdragen en te vermijden. Sommige stukken lopen kilometers aan een stuk als een tierelier, en daarover valt niet veel te melden, maar er zijn stroken, meestal bij het naderen of verlaten van een stad, waar de fietser echt wel op de proef wordt gesteld. Over de soms ergerlijke toestand van de fietsinfrastructuur, vooral dan in Duitsland (maar niet overal in Duitsland), heb ik het al genoeg gehad. Er is ook de stress die gepaard gaat met het vinden van de weg, en er is de overlast van het lawaaierige verkeer. Als er een iets is waarover ik me na deze reis grondig wil bezinnen, is het of ik nog wel ooit in zo’n ding op vier wielen wens rond te rijden. In een auto merk je niet hoeveel overlast je veroorzaakt. En reken maar, de tolerantie hiervoor, waarmee mijn generatie nog is opgegroeid, is spoorslags aan het verdwijnen. Ook de vermoeidheid speelt een rol: dan valt het hinderlijke meer op dan het voordelige, en het kan bijna niet anders of dat komt tot uiting in een verslaggeving, die telkens na het voltooien van een soms wel langdurige dagtaak op de fiets tot stand kwam.

De tweede oorzaak voor het schijnbare – of klaarblijkelijke – overheersen van negativiteit ligt bij de lezer, die, dat is toch mijn indruk, te gemakkelijk uitgaat van de gangbare opvatting over toerisme. Hij of zij denkt dat mijn reis pas geslaagd is als ik mij heb geamuseerd en als ik interessante en mooie dingen heb gezien. Zoals ik hierboven heb aangegeven, is dat een verkeerde veronderstelling. Het al dan niet welslagen van mijn onderneming kan niet op basis van die criteria worden beoordeeld. De vraag moet veeleer zijn of ik er iets aan heb gehad. Of ik iets over mezelf heb geleerd.

De afgelopen zeventien dagen heb ik niets anders gedaan dan: fietsen, schrijven, slapen, mij bevoorraden en wat lezen. Ik heb weinig nagedacht. Ik vond het bevrijdend om niet te moeten denken. Immer geradeaus. Ik heb geleerd dat ik nog altijd sterk ben, iets waaraan ik, aan de vooravond van mijn bestaan als ouderling, was beginnen te twijfelen. Niet alleen fysiek sterk, maar ook mentaal. Ik heb ook geleerd dat ik graag thuis ben. Niet dat ik dat niet wist, maar soms is een korte tot middellange afwezigheid al voldoende om dat nog eens te beseffen. In de aanloop naar deze reis was ik beginnen te dromen over de aankoop van een camper. Dan zou ik, wanneer ik binnen een paar jaar met pensioen ga, een soort van nomadisch bestaan kunnen leiden, zo spiegelde ik het mezelf voor, gecombineerd met fietsritten in de streken die ik zou aandoen. Maar dat idee laat ik nu definitief varen. Om de al genoemde redenen van hinder voor anderen en de vervuiling, maar ook omdat ik nu wel zeker weet dat ik mijn biotoop liever niet langer dan twee of drie weken achterlaat – en dat het vooral daar is dat ik mijn werk moet verrichten.

Zal ik dan blijven op deze manier reizen? Wellicht niet. Mijn leeftijd zal onvermijdelijk een rol beginnen te spelen. Maar ook de voortdurende stresserende en maar moeilijk te vermijden verkeersdrukte staat me tegen. De auto is overal. Dat werkt op mijn zenuwen, ik word er moe van. Ook het toerisme is overal. En misschien vind ik wel iemand om mee samen te reizen, maar dan wel op een andere manier want met twee is het fietsreizen zoals ik het mij voorstel wellicht niet mogelijk. (In gezelschap reizen is sowieso iets totaal anders; je ziet om te beginnen al veel minder.)

Ik stel me voor dat ik in de toekomst mijn fiets in een auto laad (een eigen auto of, meer waarschijnlijk, huurauto) en naar Denemarken rijd. Onderweg bezoek ik in Osnabrück het museum Felix Nussbaum en in Lübeck het Buddenbrookhaus (niet voor 2029), en in Denemarken alle kerkjes en gebouwen die Gilbert me vooraf op een lijst heeft meegegeven – en dus zeker ook het museum van Faaborg. En hier en daar maak ik, in autoluwe streken ochtendlijke fietsritjes. Vóór het neervallen van de mist.