Ze kocht alleen een hoed van Madame Reboux, maar vulde daarentegen een hutkoffer met trossen kunstkersen, alle boeketten viltbloemen die ze kon vinden, bossen struisvogelveren, dopjes van pauweveren, staarten van Aziatische hanen, hele fazanten, kolibri’s en een ontelbare variatie aan opgezette, exotische vogels in volle vlucht, in volle krijs en in volle doodsstrijd: alles wat de laatste twintig jaar had gediend om gewone hoeden er anders te laten uitzien.
Gabriel García Marquez, Liefde in tijden van cholera, 242-243
170917