notitie 334
WREED
Wie een perfecte liefdesgeschiedenis wil vertellen, kan maar beter het onvermijdelijke verval van de lichamen en de geesten buiten beeld houden. En wie zich op dat verval toespitst hoort te weten dat een contrast met de oorspronkelijke idylle wreed kan zijn.
In Iris zet regisseur Richard Eyre in op dat contrast. Zijn film gaat over de Engelse schrijfster Iris Murdoch. Zij was 43 jaar gehuwd met classicus en literair criticus John Bayley. Bayley schreef na Murdochs dood in 1999 twee boeken over zijn vrouw, over zichzelf en over hun huwelijk: Elegie voor Iris en Iris en haar wereld. In Iris, de voor de hand liggende titel van de verfilming van deze twee boeken, staan de ziekte van Murdoch en de manier waarop Bayley ermee omging centraal.
De jonge Iris Murdoch wordt vertolkt door Kate Blanchet, de oude door Judi Dench. De jonge John Bayley wordt gespeeld door Hugh Bonneville en de oude door Jim Broadbent, die voor zijn prestatie een Oscar kreeg. Beide actrices hadden dat ook verdiend, enkel Hugh Bonneville valt wat uit de toon met zijn te nadrukkelijke intellectuelengestotter en opzichtige vertoon van verstrooide klungeligheid.
Ik heb gemengde gevoelens bij de verfilming en het verbaast me niet dat ik die indruk minder had bij de lectuur van beide boeken.
Door zowel Bayleys (auto)biografische boeken als door de film krijg je een beeld van twee levens waarvan ik alleen maar kan vermoeden dat het, voor zover dat natuurlijk ooit mogelijk is, waarheidsgetrouw is – ik zie geen reden om aan dat vermoeden te twijfelen want zowel Bayley als Eyre is bepaald niet geneigd om hun visie op de idylle, het huwelijk en de ziekte te verbloemen. Er zijn de – zoals reeds vermeld – uitstekende vertolkingen. Maar het meest van al zal de idee bijblijven van wat ouderdom mensen kan aandoen. Dat is allemaal zeker positief en het maakt van Iris een sterke film.
Maar er is een maar. Eyre speelt het genoemde contrast en verval te nadrukkelijk uit. Met zijn voortdurende heen en weer flashbacken en flashforwarden in de tijd, tot zelfs het door elkaar husselen in de montage van herinneringen aan onversneden gelukzaligheid en confrontaties met doffe ellende bespeelt hij de emoties van de toeschouwer en bezondigt hij zich, zo doende, aan sentimentalisme. Bovendien doen deze overgangen soms wat geforceerd aan. De kei, een van de talloze in de loop van beide levens verzamelde souvenirs, die van het hoofdkussen van het ziektebed glijdt, zakt in het volgende beeld naar de bodem van de rivier waarin het jonge koppel in adamskostuum ooit de geneugten van de verliefdheid beleefde.
Dat neemt niet weg dat de film bijwijlen naar de keel grijpt. De scène waarin de bejaarde Bayley in zijn diepste wanhoop zijn dan al totaal afwezige vrouw bedelft onder de hatelijkste verwensingen zal mij nog wel enige tijd bijblijven. Dat is aangrijpend – en het is goed dat dit getoond wordt, het maakt de film geloofwaardig. Alzheimer is geen pretje. En dan is er nog dat ene detail, dat voor mij persoonlijk een bijzondere betekenis heeft – daarover morgen meer.
Richard Eyre, Iris (2001)