wolkenfragmenten uit Henry Miller, De kreeftskeerkring
2407
Een indigo hemel schoongeveegd van
schapenwolkjes, skeletachtige bomen die zich tot in het oneindige
uitstrekken, hun zwarte takken die als een slaapwandelaar gebaren. (9)
2408
Ik vraag me af, nu ik zo opkijk
naar die lichtgeschakeerde lucht, naar die zwakke tinten, die lucht die vandaag
niet van de zware regenwolken uitpuilt doch glimlacht als oud porselein,
ik vraag me af wat er in de hersens van deze man, die de vier dikke delen van
de History of Art heeft vertaald,
omgaat als hij deze gezegende kosmos met zijn neergeslagen ogen waarneemt. (46)
2409
De regen had opgehouden en de zon
brak door de zeepachtige wolken en beroerde de glinsterende natuursteen
der daken met een koud vuur. (63)
2410
New York! De witte gevangenissen,
de trottoirs die krioelen van de maden, de rijen werklozen, de als paleizen
gebouwde opiumkitten, de smouzen die je daar vindt, de melaatsen, de patsers en
vooral de ennui, de eentonigheid der
straten, gezichten, benen, huizen, wolkenkrabbers, maaltijden, affiches,
baantjes, misdaden, liefdes… (63-64)
2411
Plotseling brak er een storm los –
gewoonweg een wolkbreuk. (184)
2412
Naakt en wellustig rolt ze in het
violette licht der stenen te midden der wolken voort. (223)
2413
Ik zag mannen en vrouwen langs me
trekken, door zwavel in brand geraakt, portiers in calciumkleurig livrei die de
nauwe toegangen tot de hel ontsloten, roem die zich op krukken voortbewoog, dwergachtig
afstekend tegen de wolkenkrabbers, vermalen door de getande bek der
machines. (223)
2414
Aasgieren die als zware stenen uit
de wolken vallen. (238)
2415
Lichte, pafferige wolken die
door de wind werden voortgedreven.
(279)
2416
Mijn gedachten zwierven uit, naar
de zee, naar de overkant waar ik, toen ik voor het laatst had omgekeken, de wolkenkrabbers
in een sneeuwjacht had zien vervagen. (281)