Fotografe en regisseuse Agnes Varda trekt voor de film Visages Villages samen met de zich ‘JR’ noemende en voortdurend een hoedje en zonnebril dragende fotograaf en straatkunstenaar naar diverse Franse niet-stedelijke locaties: onder meer een verloederde arbeiderswijk in Le Nord, het strand van Sainte-Marguerite met het van de klif gestorte Blockhaus, het Normandische spookdorp Pirou, een zoutfabriek, de containerhaven van Le Havre, het Provençaalse stadje Bonnieux… Varda spreekt plaatselijke mensen aan, ‘kleine’ mensen (maar niet zoals ook zijzelf ‘klein’ is), en nodigt hen uit om deel te nemen aan het project dat zij samen met JR heeft opgezet en uitvoert. JR fotografeert de mensen, maakt reusachtige vergrotingen van deze foto’s en kleeft ze op goed zichtbare, grote oppervlakken die ook nog een betekenis hebben. Hierover, over dit project en vooral over hoe de mensen erop reageren, maakt Varda haar film.
Het is een mooie film. Misschien met een te wat eenvoudig stramien – je vraagt je op den duur af Waar gaan ze het nu weer op plakken? – en soms ook wat sentimenteel, maar hij bevat toch een paar intieme en ontroerende momenten. Het is vooral mooi om zien hoe Varda sommige mensen een waardigheid toekent die ze in het gewone leven wellicht niet of niet meer of in elk geval maar zelden nog bereiken: de laatst overgebleven bewoonster van een verlaten straat vol arbeidershuisjes, de drie vrouwen van dokwerkers, de geitenhoedster die weigert haar dieren de hoorns af te branden, de man in de zoutfabriek die op zijn laatste werkdag met angst zijn pensioen tegemoetziet, een postbode die behalve post ook brood en vlees bezorgt aan achtergebleven bewoners van nagenoeg uitgestorven dorpen, een landbouwer die vroeger samen en nu vooral alleen werkt, de verlegen serveuse van een café in de Midi.
Visages Villages is ook de film van een kunstenares die zichzelf de tijd gunt om afscheid te nemen. Ze is 89 jaar, dit wordt misschien wel haar laatste film. Ze ziet niet goed meer, en ook op andere manieren speelt de gevorderde leeftijd een rol, zeker in contrast met de fysieke kracht van haar meer dan een halve eeuw jongere tegenspeler. In de zoutfabriek beklimmen de twee een spiraaltrap om er hun werk – uitvergrote foto’s van vissen op het reservoir van een watertoren, zéér poëtisch! – te bewonderen. Mooi in beeld gebracht is die scène, de schaduw in het strijklicht van een lage zon speelt een grote rol. JR huppelt naar boven, Varda strompelt en houdt het halfweg voor bekeken: ‘Genoeg lichaamsbeweging voor vandaag’. Er ontstaat trouwens een mooie verhouding tussen die twee, zonder dat JR neerbuigend doet of Varda aan het handje neemt – tenzij om haar fysiek te ondersteunen, of als hij haar een troostende hand op de schouder legt wanneer ze verdriet heeft omdat Jean-Luc Godard niet voor haar opendoet. Want dat doet Varda dus ook: afscheid nemen van haar grote voorbeelden, niet alleen de nog levende maar zich volledig afzonderende cineast Godard maar ook Henri Cartier-Bresson, wiens graf de twee gaan bezoeken. Zonder dat ze er – gelukkig maar! – een foto op kleven.