zondag 23 juli 2017

afscheid van mijn digitaal bestaan 44


15 maart 2005

uit het nieuws

Hij zwaait met een fotokopie van een artikel uit de Franse kwaliteitskrant Le Figaro. Hij leest voor. In het Frans, nota bene. Het Vlaams-nationalistische kopstuk leest een Franse tekst voor! Daar zullen wel een paar uurtjes denkwerk aan voorafgegaan zijn. En wat leest hij? Dat het een schande is dat de Vlaamse overheden zo’n stuk subsidiëren. Een masturberende bisschop en vier naakte vrouwen die hurkend plassen op de scène. Daar gaat het Vlaamse belastinggeld naartoe. Onze impôts.

Dewinter scoort. (Het stuk waarvan sprake is, het zal u niet verwonderen, van Jan Fabre; The crying body is dus blijkbaar in Frankrijk niet onopgemerkt voorbijgegaan.)

Ik vind dat Dewinter, op dit punt althans, gelijk heeft. Dat alles moet kunnen is een verkeerd begrepen interpretatie van de vrijheid van meningsuiting. Ik vind niet dat alles moet kunnen. Ik vind niet dat acteurs voor een volle zaal moeten masturberen. Quitte of ze nu ja dan neen als bisschop zijn verkleed. Een dramaturg die zo’n expliciete beelden nodig heeft is een zwakke dramaturg. Ik had Dewinter niet nodig om dat te weten. Ik heb al langer esthetische bezwaren tegen dit soort bewust choquerende obsceniteiten, tegen dit gebrek aan subtiliteit. Een masturberende bisschop in stelling brengen als geschut tegen het klerikalisme is een strategische blunder.

Hé, wat is het lastig om toe te geven dat een onverknipte fascist gelijk heeft. Ook al is het met betrekking tot een zeer omlijnde kwestie.

Maar dat is niet alles. Het Fabre-argument kadert in een veel bredere cultuurstrijd. Natuurlijk is het Blok niet zo dom dat ze weer versleten en belegen en door elk weldenkend mens als verdacht gebrandmerkte termen als ‘Entartete Kunst’ uit de kast zullen halen – maar au fond willen ze wel dezelfde culturele revolutie ontketenen. De kunst die zij zullen subsidiëren, mochten ze ooit de macht verwerven, zal in elk geval niet dat soort op een kleine links-intellectuele incrowd mikkende zogenaamd experimentele maar eigenlijk allang ingeburgerde politieke kritiek à la Fabre zijn. Neen, het Blok wil opnieuw volkseigen, Vlaams, op een ruim publiek afgestemd vertier in de door de overheid gesubsidieerde zalen.

En daar scoort Dewinter nogmaals. Want, zegt hij, is het zo normaal dat in de drie Vlaamse stadstheaters, die toch heel wat overheidsgeld opsouperen en uiteindelijk toch niet zo heel veel mensen bereiken, een soort theater wordt gebracht dat de grote meerderheid afschrikt? Hoort het experiment, lees: de kritiek, niet thuis in theaters die zich daar in specialiseren? Moeten de door elke belastingbetaler – en daar maken in Antwerpen de één op de drie ‘sinjoren’ die op het Blok stemmen deel van uit – gefinancierde cultuurtempels werkelijk die kleine elite bedienen die zich schurkt aan dat soort gemakkelijke fabreaanse kritiek op rechtse onverdraagzaamheid, kerkelijke krampachtigheid en intellectuele bekrompenheid (en dat alles met de doorzichtige sluier van de vrije meningsuiting als dekking)?

Ik aarzel nogmaals om deze gevaarlijke demagoog gelijk te geven. Ik weet het niet zo goed. Maar wat ik wel weet is dat Dewinter deze gemakkelijke opstap (twee open doelkansen benut) naar een veel breder opgevatte repressieve cultuurpolitiek te danken heeft aan de kortzichtigheid van kunstenaars à la Fabre. Het is niet omdat de vijand lomp is in zijn al dan niet verborgen totalitaire wensen dat de kunstenaar-criticus niet subtiel en omzichtig moet te werk gaan.