28 december 2016
Vierhonderd
kilometer, ik leg ze af in een hoge mate van onbewustzijn. Het is allemaal snel
weg, en er is nauwelijks verkeer. Ik zet muziek op, knabbel wat gemberkoekjes, neem een slok water. Altijd ergens tussen de 120 en 130 per uur. Ergens
ter hoogte van Boulogne stop ik op een aire.
Er staat één andere auto. Daarin zitten twee gestalten, een man en een vrouw.
Ze stappen niet uit. Ik ga naar het gebouwtje waar, tegenover elkaar, een wc
voor mannen en een wc voor vrouwen is. Tussen beide, onder het afdak, is er een
wastafel met waterkranen. Wanneer ik de mannen-wc verlaat, komt de vrouw net
naar het gebouwtje gestapt. Het is een moslima: kleed tot op de grond, een
hoofddoek verbergt haar ongetwijfeld prachtige haren. Ik kijk haar niet aan, ik
weet dat moslimmannen dat liever niet hebben. De moslimman zit nog in de auto.
Ik rommel wat in de opbergvakken van de deuren van mijn auto, op zoek naar een
mes want ik lust wel een stukje kaas. Ik dacht dat daarin ergens een mes zat.
Niet dus. Wel een strip met plakkerige zuigtabletten, die zitten daar
ongetwijfeld al een paar jaar. Mijn vingers hangen vol kleverige stroop. Terug
naar de wasbak. Maar opeens besef ik hoe compromitterend dat wordt. Ik voel de
blik van de moslimman in zijn auto. Enfin, ik was vlug mijn handen. Maar net
dan komt de moslima uit de vrouwen-wc. Ik kijk haar andermaal niet aan, keer
terug naar mijn auto en vertrek. Een niet-ontmoeting van twee culturen, op een
autosnelwegparking, onder een windmolen, vlak bij de kapen van de Côte d’Opale.