I:874-881
Een van
de banale decorstukken van Marcels ontmoeting met Albertine bij Elstir was de
éclair met koffiesmaak. Een ander was de knoopsgatroos die hij aan een
aanwezige oudere heer schonk nadat deze zijn bewondering voor die roos had
uitgesproken. Op weg naar huis denkt Marcel aan die éclair en aan die roos, en
aan tous ces détails choisis à notre insu
[buiten je medeweten] par les
circonstances et qui composent pour nous, en un arrangement spécial et fortuit,
le tableau d’une première rencontre (874:39-42). Marcel zal verbaasd zijn als hem, een paar maanden
later, die ‘speciale, toevallige compositie’ vanuit een ander gezichtspunt
wordt getoond: wanneer Albertine de omstandigheden van hun ontmoeting evoceert.
De dingen blijken dan: transcrit en une
version dont je ne soupçonnais pas l’existence, dans la pensée d’Albertine
(875:8-9).
Als een
soort metafoor van deze perspectiefwisseling verschuift in Marcels verbeelding
Albertines schoonheidsvlek over haar gelaat. Bij Elstir nam hij de vlek waar
onder haar oog, maar nu herinnert hij zich dat hij hem al eerder had gezien,
maar dan op haar kin! Uiteindelijk zal hij de definitieve locatie van de vlek,
na een grondige observatie, situeren sur
la lèvre supérieure au-dessous du nez (878:6). Deze verschuiving, die dus
staat voor de perspectiefwisseling waardoor een ander licht op de dingen komt
te schijnen, waardoor ze minder absoluut lijken, vormt de echo van de
wisselende gedaantes die Albertine in de geest van Marcel aanneemt: eerst in
zijn verbeelding, dan in de effectieve waarneming tijdens de ontmoeting bij
Elstir, en vervolgens in zijn herinnering. Maar verschuiving en wisseling wijzen
natuurlijk ook op de fundamentele vreemdheid die altijd, ook bij de innigste
verliefdheid, tussen twee mensen zal bestaan.
De reële
Albertine (met haar schoonheidsvlek en haar eigenzinnig taalgebruik en met al
haar mankementen en banaliteiten) beantwoordt dus niet aan de verbeelde
Albertine. Toch, ondanks deze teleurstelling, besluit Marcel zich met haar te
verloven, al was het maar uit een soort van erkentelijkheid voor Elstir. Maar
omdat ze al bij al toch gewoner is dan verhoopt, en trop peu
différente de tout ce que je connaissais (876:11-12), vermag dit voornemen zijn verlangen niet te
onderdrukken om ook de andere meisjes te leren kennen. In dat opzicht verschilt
de nieuwsgierigheid naar meisjes voor Marcel niet van zijn voorliefde voor het
bezoeken van mooie kerken: het is niet omdat de kerk van Balbec nogal
teleurstellend is, dat hij niet zou verlangen om de gebedshuizen te bezoeken à Quimperlé, à Pont-Aven et à Venise
(876:14).
Enkele dagen
later loopt Marcel Albertine tegen het lijf op de boulevard. Hij herkent haar
eerst niet. Met haar muts en mof – het is al killig – lijkt ze een meisje si différente de celle que j’avais vue à la
réunion d’Elstir que reconnaître en elle la même personne semblait pour l’esprit
une opération impossible (876:29-32). Ook hier zien we dat meisjes voor
Marcel een in de eerste plaats esthetische aangelegenheid vormen. Dat hij
uitgerekend Albertine, op wie hij zo zijn zinnen lijkt te hebben gezet, bij de
eerste gelegenheid na hun kennismaking niet meteen herkent, bewijst in elk
geval dat zijn focus nogal diffuus is. Haar banale woorden en haar stem helpen
hem evenwel bij het scherpstellen. (Het is hier dat de schoonheidsvlek
definitief wordt gelocaliseerd.) Vooral Albertines nasale stemgeluid, un son traînard [‘temerig’ volgens
Cornips, maar ‘slepend’ had ook gekund] et
nasal (877:23), vindt Marcel wel sexy.
Tijd om zich
hierdoor te laten meevoeren, is er niet. Kijk, daar lopen Albertines
vriendinnen, een beau déroulement [optocht]
des vierges (878:12-13), aux belles jambes, à la taille souple (878:14-15).
Marcel zou graag aan hen worden voorgesteld, maar Albertine biedt hem die kans niet.
Niet te ontlopen daarentegen is de jonge man, tennisrackets onder de arm, die
hun pad kruist. Hij blijkt een nuffige fat, le
fils d’un très riche industriel qui devait jouer un rôle assez important dans l’organisation
de la prochaine Exposition Universelle (878:35-37; de vermelding van de
Wereldtentoonstelling, ik veronderstel die van 1889 in Parijs, is overigens een
van de zeldzame temporele oriëntatiepunten in de Recherche). Uit de manier waarop Proust hem neerzet – modieus-mondain,
snobistisch, dwaas – blijkt een groot misprijzen voor dit exponent van de
opkomende klasse van de nouveaux riches.
De jongeman, die Octave heet, weet tout
ce qui était vêtements, manière de les porter, cigares, boissons anglaises,
chevaux (878:40-41), maar dat alles sans
être accompagnée de la moindre culture intellectuelle (879:1-2). Exit
Octave, met bekwame spoed op weg naar weer een volgende nietsnutterij of
leeghoofdigheid.
De volgende
die het koppel tegenkomt, is Bloch. Bloch meldt dat hij naar Doncières gaat,
naar Saint-Loup. Wanneer ook hij weg is, becommentarieert Albertine zijn
verschijning: ze vindt hem mooi – daar had Marcel nooit eerder bij stilgestaan –
maar ach, « ce qu’il me dégoûte! » (880:26).
Wanneer ze hem later beter zal hebben leren kennen, heeft ze ook redenen voor
die spontane afkeer: zijn ironische kruiperigheid, zijn intellectualistische taalkronkels,
zijn superieure glimlachje. En als ze verneemt hoe Bloch heet, kan ze een antisemitische
sneer niet inslikken.
De
vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.