dinsdag 10 januari 2017

de winter van 2017 – 12


In deze nevelvlek van feiten interesseert ons alleen wat onze eigen wereld heeft bepaald, wat vóór ons werd opgebouwd of vernietigd en ons daarom ten goede of ten kwade bestemt. En vaak was het verlies van waarden nog beslissender voor de ontwikkeling van de toekomst dan het constructieve werk. Daar moet men naar uitkijken wanneer men zijn weg zoekt in de doolhof van het verleden: wat betekenden de winst- en de verliespunten van de vorige generaties?

Wie in deze geest naar de landelijke wereld [van 19de-eeuws Vlaanderen] kijkt begrijpt welke leemte het verdwijnen ervan in onze maatschappij veroorzaakte. Oppervlakkig gezien schijnt het boerenleven nu onbetekenend omdat men de wijsheid niet meer bezit die het inspireerde. Maar als men het teloorgaan opnieuw als een verlies durft zien wordt het nadenken over de geschiedenis van de agrarische wereld vruchtbaar. Dit soort beschouwingen kan men wegwuiven als nutteloze nostalgie. De grotere aandacht, nu, voor de dingen van het verleden en in ’t bijzonder voor de landelijke cultuur is inderdaad ingegeven door een terugverlangen naar de levensomstandigheden van vroeger, maar dat is geen zinloos idealiseren: het getuigt van gevoeligheid voor de geestelijke verarming van onze wereld.

Het landelijk leven was schijnbaar primitief maar tegelijk ook evenwichtig omdat het steunde op de eenheid met een omgeving die de mensen zelf hadden gemaakt. Toen deze eenheid werd verbroken verdwenen ook het evenwicht en het geluk. Wie de geschiedenis van het leven op het land beluistert moet vooral deze verbondenheid en de gevolgen van de breuk aandacht geven.

Karel Van Isacker, Mijn land in de kering 1830-1980. Deel I 1830-1914, 40

Natuurlijk is het terugverlangen naar vroeger ‘zinloos idealiseren’ en ‘nutteloze nostalgie’. En Van Isacker – zijn belangrijke boek kwam uit in 1978 – verlangt natuurlijk niet terug. Net zo min als Paul de Wispelaere (Tussen tuin en wereld) en John Berger (De vrucht van hun arbeid), die realistisch genoeg waren om niet terug te verlangen naar die eenvoudigere maar ook hardere en meedogenlozere wereld. Maar wat hier spreekt is het besef, niet dat het ‘vroeger beter’ was, maar wel dat het nu niet noodzakelijk beter is. Wie het verleden probeert te reconstrueren moet dat óók doen vanuit de ‘gevoeligheid voor de geestelijke verarming van onze wereld’. Dat is geen misplaatste nostalgie, maar wel een noodzakelijk historisch besef, een humanistisch en ecologisch besef dat onder meer gaat over het diepe verband tussen verbondenheid (van de mens met zijn omgeving en arbeid) en geluk (evenwicht).