Hoog aan de
hemel bestaat geen behoefte aan het esthetische. Hier op aarde zoeken de mensen
het mooie omdat het ze vaag herinnert aan het goede. Een andere reden voor het
esthetische is er niet. Het is het memento van iets wat weg is.
John Berger,
Ten huwelijk, 107
Wat een
wonderlijke roman, Ten huwelijk van
John Berger. Al ben ik nog maar even voorbij halfweg, ik weet nu al dat het een
van mijn gekoesterde en hopelijk nog vaak te herlezen boeken zal worden. Berger
leidt ons binnen in de hoofden van zijn personages: een vader en een moeder die
uit elkaar zijn gegaan en in verschillende werelden wonen (Frankrijk en
Tsjechië), en hun zieke dochter Ninon, die gaat trouwen met een Italiaanse
marktkramer. Vader en moeder begeven zich op weg naar dat huwelijk, dat aan de
monding van de Po zal plaatsvinden. Dat is het eenvoudige gegeven, maar daar
gaat het niet om. Wat zo mooi is aan dit boek, is het ritme, de dosering, de
wisseling van perspectieven, de rustige wijsheid waarvan de verteller getuigt. Een
verteller die, vermomd als blinde, gelukskaartjes verkopende ikpersoon, hier en
daar, zonder werkelijk aanwezig te zijn, in de handeling opduikt en zijn stem
laat horen in een koor van stemmen, dat uiteindelijk op een feest meerstemmig
zingt over het ‘en toch’ van een op voorhand gedoemde liefde. (Ik heb het boek
intussen uit.) De ten dode opgeschreven bruid trekt haar schoenen uit en danst
tot haar voeten helemaal zwart zijn, maar haar ziel gewassen, ze danst tot het
ochtendgloren. Het orkest is geen nostalgisch trekzakensemble, maar een heuse
rockband die, met gitaargeweld, drumstel en geluidsversterking, het lawaai van
de wereld wégspeelt.