I:859-865
De meisjes
zijn weg, het momentum is voorbij. Marcel keert terug naar Elstir en hervat
zijn wandeling met hem en het gesprek dat ze voerden. Ondertussen vraagt hij
zich af hoe het komt dat Elstir hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om
kennis te maken met de meisjes: hij had vooraf de schilder toch voldoende te
kennen gegeven dat hij belangstelling voor hen had?
Marcel en
Elstir hebben het over het portret van de demi-travesti (848:23), dat Marcel
had bekeken terwijl Elstir, vóór de wandeling, zijn bloemenstilleven afwerkte. Hoewel
Elstir de geportretteerde vrouw ‘Miss Sacripant’ noemt, blijkt het om Odette de
Crécy te gaan, Mme Swann. Maar dan wel de Odette van vóór de tijd dat Swann
haar kende, toen zij nog een aura van duister allooi rond zich droeg – zie voor
de achtergronden daarvan de afleveringen 45
en 46
van deze Proust-lectuur; in aflevering
31 lazen we overigens dat Swann Odettes uiterlijk en voorkomen aanvankelijk
maar gewoontjes vond, maar dat hij toch verliefd op haar werd door haar
gelijkenis – in zijn ogen! – met portretten gemaakt door bepaalde door hem
hooggewaardeerde schilders.
Het is nu
net eigen aan goede schilders, dat ze het oog hebben om achter de harmonieuze
façade, waarachter personen, maar toch zeker ook vrouwen, zich schuilhouden, de
ware persoonlijkheid te herkennen. Zij deconstrueren het imago: cette harmonie, le coup d’oeil du grand
peintre la détruit en une seconde, et à sa place il fait un regroupement des
traits de la femme, de manière à donner satisfaction à un certain idéal féminin
et pictural qu’il porte en lui (861:28-32). Elstir is zo’n goede schilder.
Hij maakt geen flatterende portretten, hij toont de vrouw die onder en achter
elke zorgvuldig onderhouden vrouwenfaçade schuilgaat, een soort universele,
kwetsbare, tijdloze vrouw – en door dat compromisloze komt hij op één lijn te
staan met grote schilders als Manet en Whistler.
Marcel
realiseert zich dat als dat portret het portret is van Odette, dat Elstir zich
dan in die kringen moet hebben opgehouden. Was hij misschien le peintre ridicule et pervers adopté jadis
par les Verdurins (863:25-26) n die door hen spottend M. Biche werd genoemd? Dat was Elstir inderdaad (zie aflevering
29), wat bij Marcel een déception
extraordinaire (863:30-31) teweegbrengt. Maar Elstir ontkent deze bittere,
want statusverlagende, waarheid niet, integendeel, hij knoopt er nog een heel
sermoen aan vast: je kunt maar tot wijsheid komen als je ook uit de negatieve
ervaringen lering trekt. Hij gedraagt zich hier als een waar leermeester, een vrai maître (863:39), en dat is
misschien zijn enige gebrek als kunstenaar want, aldus Proust: un artiste pour être tout à fait dans la
vérité de la vie spirituelle doit être seul, et ne pas prodiguer de son moi [‘niets
van zichzelf wegschenken’], même à des
disciples (863:41-44). Ik vermoed dat dit een vaak geciteerde passage is.
Nadat ze
uit elkaar zijn gegaan, beseft Marcel dat hij nu een perspectief heeft: waar
hij voorheen niet kon uitgaan van de mogelijkheid dat hij ooit de meisjes zou
leren kennen, kan hij nu bogen op het feit dat Elstir – wiens gezelschap voor
Marcel bovendien statusverhogend is! – als een tussenpersoon zal kunnen fungeren,
aangezien de meisjes hem regelmatig frequenteren. Dit perspectief ervaart Marcel
als uitermate aangenaam: het brengt hem in de fase van het niet-gerealiseerde
maar evenmin uitzichtloze verlangen en hij weet: l’existence n’a guère d’interêt que dans les journées où la poussière
des réalités est mêlée de sable magique, où quelque vulgaire incident devient
un ressort romanesque (865:32-35). De laatste twee woorden werden door
Thérèse Cornips vertaald als ‘avontuurlijke geladenheid’, maar dat dekt volgens
mij de lading niet; in een adequatere vertaling zouden de connotaties van
romantiek en verhaal moeten resoneren. Ik stel ‘de belofte van een romance’
voor. Dat neemt niet weg dat ook dit citaat belangwekkend is: het werpt een
licht op de esthetiserende levenshouding van Marcel/de Verteller/Proust. Zonder
die schitterende korrels ‘magisch zand’ is het leven niet veel méér dan een
amalgaam van partikels banale werkelijkheid (‘stof’), dat nauwelijks onze
aandacht waard is. Op die glanzende, magische zandkorrels daarentegen kunnen we
de kracht van onze verbeelding loslaten – en dat lijkt de aangewezen manier om
datgene waarvan we dachten dat we er alleen maar van konden dromen alsnog
werkelijkheid te laten worden.
De
vorige afleveringen van deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.