dinsdag 1 oktober 2013

Amos Oz, Een verhaal van liefde en duisternis 5


Hier vindt u het begin van dit artikel

5. …van liefde…

Liefde en seks zijn, hoe kan het ook anders in deze coming of age, die Een verhaal van liefde en duisternis ook is, zeer aanwezige onderwerpen.

Het vangt nochtans niet bepaald glorieus aan. De liefde tussen het ouderpaar is verstoord, en de liefde van de moeder voor het kind, door haar ziekte, op de duur al evenzeer. Het eenzelvige en alleen opgroeiende enige kind Amos krijgt daarenboven af te rekenen met pedagogische blunders. De seksuele voorlichting die hem wordt verstrekt, blijft zeer ontoereikend: opa Alexander waagt een eerste poging maar blijft in schroomvol geneuzel steken; de school brengt een drastischere aanpak, maar de technische uitleg bevat geen uitweiding over het plezier dat aan seksualiteit ook te beleven valt. Daardoor, en door een te vroege en te onverhoedse confrontatie met een pornografische afbeelding (‘een dikke vrouw die niets aanhad behalve nylonkousen en een jarretelgordeltje’ (196)), overheerst bij Amos het idee dat seksualiteit iets ‘smerigs’ is, iets duisters ook: ‘harig en vochtig’.

Intussen maakt het kind een min of meer ‘normale’ ontwikkeling door (alle ontwikkelingen van de seksualiteit zullen wel altijd ‘min of meer’ zijn). Oz geeft in zijn behandeling hiervan blijk van enige kennis van Freud: in de fameuze winkelhokscène, waarin Oz een van zijn vroegste herinneringen vertelt en dat tegelijk een flink trauma is, refereert hij aan het fort-da-spel, dat volgens Freud het eerste ontluiken van de seksualiteit markeert. En in de lintmeter, die het kind tot ‘lange erecties’ kan uitrollen, herkennen we in diezelfde scène uiteraard een substituut voor de met de genoemde gevoelens van ‘smerigheid’ bezette genitaliën en het ‘spel’ dat elke ‘normaal’ zich ontwikkelende jongen daarmee kan spelen.

Die normale ontwikkeling passeert ook het stadium van een eerste prille en in elk geval premature verliefdheid: op juffrouw Zelda. Prematuur, uiteraard, maar toch hevig genoeg opdat er iets lichtgevends van zou kunnen uitgaan.

Ik hield van de kleur van haar stem en de geur van haar glimlach en het geruis van haar jurken (…). Aan het eind van de dag deed ik mijn ogen dicht, trok mijn deken over mijn hoofd en nam haar bij me. In mijn droom omhelsde ik haar en zij kuste mij bijna op mijn voorhoofd. Een zacht licht omgaf haar en verlichtte ook mij, zodat ik een kind zou zijn dat overstroomd was van licht. (436)

Amos wordt nog geteisterd door een prille verliefdheid op een schoolmeisje, ‘een van de prinsessen uit mijn klas’ (696) – zij wordt niet bij name genoemd. Zijn ‘smerige’ lichamelijkheid valt hem zwaar: ‘Ik wilde een wolk zijn.’ (696)

Moeder zet intussen ook veel van haar zwaarte over op Amos. (Van de vader is op dat vlak geen heil te verwachten want ernstige onderwerpen, zoals seksualiteit, hebben vader en zoon nooit met elkaar kunnen bespreken – en dat blijft duren tot vaders dood, twintig jaar na die van moeder.) Zelf heeft moeder die zwaarte wellicht van haar vader, Naftali Herts, nochtans ‘een warme, vaderlijke, hartelijke en bovendien fascinerende man’ (235) maar wel een die er een realistische kijk op de liefde op na hield. Liefde, zei hij, is ‘een paradox’, ‘een eigenaardig mengsel (…) van het ergste egoïsme en de meest volmaakte toewijding’. Meer dan in de ‘universele liefde’ gelooft hij in: ‘[e]en beetje medelijden en een beetje ruimhartigheid’. Geheel in lijn hiermee leert Amos dat de menselijke relaties altijd worden gekenmerkt door onbegrip, door het onvermogen elkaar volkomen te naderen – zelfs in de intiemste momenten worden mensen ‘gescheiden door duizenden duisternisjaren’ (677). Ook de les over het verschil tussen liefde en vriendschap tussen een vrouw en een man, een les die hij, vier dagen voor haar dood, nog van zijn moeder krijgt, maakt een diepe indruk:

En onthoud dat vriendschap tussen een vrouw en een man veel en veel kostbaarder en zeldzamer is dan liefde: liefde is eigenlijk nogal grof en zelfs lomp in vergelijking met vriendschap. Vriendschap bevat ook een mate van fijngevoeligheid en van aandachtig luisteren en gulheid, en van een hoogontwikkeld gevoel om maat te houden. (748)

Waarna ze hem dringend verzoekt om, in het geval hij zou trouwen, ‘beslist geen voorbeeld te nemen aan het huwelijksleven van je vader en mij’ (749).

Uiteindelijk komt alles nog goed in de kibboets. Amos wordt er ontmaagd – en bevrijd! – door Orna, die veel ouder is en bovendien wulps. Deze inwijding brengt hem ook bevrijding: ‘sindsdien voel ik me prettig in het gezelschap van vrouwen’ (741). In diezelfde kibboets leert Amos zijn toekomstige vrouw kennen. Nili is alles wat zijn moeder niet is: licht (in twee van de drie betekenissen: niet somber en ook lumineus), vrolijk, levenslustig, hartelijk.

Hier vindt u het vervolg van dit artikel