Hij was vlak voor de vertrektijd op de trein gesprongen en was op de eerste de beste vrije bank neergezegen: een rijzige, volledig in het zwart geklede jongeman met baard en wilde manen. Snakkend naar adem, de zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd. ‘Ik heb moeten lopen’, verklaarde hij – overbodigerwijs – puffend aan de enigszins verbouwereerd kijkende oude dame tegenover hem – ze had onderzoekend van haar krant opgekeken naar het misbaar tegenover haar. Over die zwarte kleren moet ik overigens nog iets zeggen: het was geen punkzwart of anarchistenzwart, neen, ’t was een gekleed zwart – de jongen droeg bovenop een zwart hemd een kostuum van dezelfde kleur, samen met zijn uitbundig gecoiffeerde artiestenkop zou je niet verwonderd zijn geweest indien er uit kraag en mouwen witte kantfrulletjes naar buiten zouden gestroomd zijn, maar dat was niet het geval. Het had gekúnd. Wel dien ik hier de spîjtige aantekening te maken dat de kostuumbroek met modderspatten bevuild was, ja zelfs dat er ter hoogte van de polsen enige snotvegen te bespeuren vielen. En op de kraag lag roos.
‘Ik moet mij eerst wat verfrissen,’ sprak de jongeman en hij verdween richting sanitair.
Wij waren hem in de drukte van ons gesprek eerlijk gezegd al een beetje vergeten, toen hij opnieuw in de wagon opdook. Zijn kapsel was nu in een staart samengebonden en daarmee was de algemene indruk keuriger. Hij had nog maar net opnieuw plaatsgenomen, maar niet op dezelfde plaats als daarnet, of hij veerde alweer recht. Dit keer met in zijn potige hand een Folio-uitgave van een werk van – ik boog mij wat voorover om het te kunnen zien – Lanza del Vasto, en in de andere een blad papier, dat een enquêteformulier bleek te zijn. Dat laatste viel op te maken uit de warrige woorden die hij sprak tot de mensen in wier gezelschap hij nu was beland. ’t Had iets met lozing van schadelijke producten in het grondwater te maken, dat wie zweeg instemde, dat er twee miljoen handtekeningen nodig waren. De Europese Unie, een verzoekschrift. Ik kreeg nu heel erg de indruk dat de jongeman gedronken had, C. hield het op: geblowd. Hij zeilde onze richting uit. Ik wenkte hem: kom maar hier met je enquête, bij ons hoef je de hele uitleg niet over te doen. Het formulier zag er net officieel genoeg uit om niet verdacht te zijn. Ik speurde naar clausules waarbij ik mogelijk mijn hele vermogen overmaakte aan een malafide organisatie (wat die malafide organisatie niet zou ontslaan van de noodzaak om ook in de toekomst malafide te zijn), maar vond dergelijke clausules niet en besloot daaruit dat de jongeman de goede zaak diende. We vulden onze namen en adressen in, en plaatsten onze handtekening. Wie kan er nu tegen schadelijke producten in het grondwater zijn. Maar ik voelde mij wel een druppel op een hete plaat: twee miljoen is niet niks.
Ik informeerde naar het bundeltje. De jongeman overhandigde het. Terwijl hij naar een volgend compartiment op handtekeningenjacht trok, namen wij de Principes et preceptes du retour à l’évidence diagonaal door. ’t Was een beduimeld exemplaar: op de laatste bladzijde stond de prijs vermeld, ‘0,50 €’. We begonnen luidop aan elkaar fragmenten voor te lezen en toen de jongeman terugkeerde van zijn – vergeefse – ronseltocht, vroegen we het ook aan hem. Hij willigde ons verzoek in. Het zweet parelde op zijn voorhoofd.
Toen we in Brugge van de trein stapten, bleef hij zitten. Hij was in een gesprek verwikkeld met de mensen bij wie eindelijk tot rust was gekomen. ‘Toch fijn,’ opperde C., ‘dat je met wildvreemden een gesprek aanknoopt.’ Ik dacht: ‘Ooit moet er een tijd zijn geweest dat zoiets vanzelfsprekend was.’ Ik hoorde de loensende vrouw die achter mij uit de trein stapte, terugblikken over haar ervaringen met de handtekeningen voor proper grondwater verzamelende poëzieliefhebber: ‘En maar zagen. Ze moesten hem in de psychiatrie steken.’
Ik van mijn kant prefereer een herinnering te bewaren aan een unieke ervaring: nooit eerder heeft iemand mij op de trein een gedicht van Lanza del Vasto voorgedragen en ik ben er quasi zeker van dat het me nooit meer zal overkomen. Ik hoop dat het verzoekschrift iets uithaalt.