woensdag 30 januari 2013

De Toverberg 2


Eerste hoofdstuk

Aankomst

<9> Het ‘rijkeluiszoontje’ Hans Castorp, voorzien van een ‘teer gestel’, maakt de omstandige reis van Hamburg naar Davos-Platz, waar hij van plan is niet langer dan drie weken te verblijven. <10> Voor wie zich ver uit de buurt van zijn dagelijkse omgeving begeeft, blijkt de ruimte eenzelfde werking te hebben als de tijd: vanuit een ander perspectief krijgt het gewone en het dagelijkse een zekere betrekkelijkheid. Hans Castorp begrijpt al vlug dat zijn reis <11> een grotere impact zal hebben dan hij aanvankelijk had gedacht. <12> Hij wordt aan het station van zijn bestemming opgewacht door zijn neef Joachim Ziemszen, ‘zo te zien gezond als nooit tevoren’. <13> Joachim heeft een militaire, afstandelijke uitstraling. Hij probeert Hans Castorp meteen het idee dat hij al over drie weken naar huis zal terugkeren uit het hoofd te praten. <14> Zo zal hij ook zijn andere ‘ideeën van het laagland’, onder meer over tijd, spoedig achter zich moeten laten. <15> De neven rijden door het berglandschap naar boven. Hans Castorp bewondert het landschap, <16> Joachim ziet de schoonheid ervan niet meer. Het valt Hans op dat zijn neef het voortdurend over ‘wij hierboven’ heeft. <17> Dat komt hem ‘beklemmend en zonderling’ voor. Joachim vertelt over de bobslee waarmee de lijken uit het nog hoger gelegen sanatorium naar beneden worden getransporteerd, over Behrens, die zich met het lichaam bezighoudt, en over Krokowski, die zich over de ziel ontfermt. Dat vindt Hans Castorp buitenmatig grappig en hij lacht de ontzetting die het bobsleeverhaal hem had bezorgd weg.

Nr. 34

<18> Intrede in het sanatorium; de overheersende kleur is klinisch en smetvrij wit. <19> Joachim wijst Hans zijn kamer en vertelt dat er nog maar eergisteren een Amerikaanse patiënte is gestorven en dat ondertussen de kamer flink ontsmet is. <20> Joachim vindt het zeer fris, maar zijn kop gloeit. <21> Buiten op de gang hoort hij iemand hoesten: het ‘klonk als een lugubere krachteloze woeling in een brij van organische ontbinding’. Hij is er erg van onder de indruk.

In het restaurant

<22> In het restaurant zit een vrouw te lezen die volgens Joachim al haar hele leven in sanatoria doorbrengt. Daarbij vergeleken is het halfjaar van Joachim peanuts, merkt Hans Castorp op. <23> De neven voeren een geanimeerd gesprek. Joachim is blij dat Hans voor afwisseling komt zorgen. <24> Ze amuseren zich met roddels over de andere patiënten. <25> Dan beseft Joachim plots weer de ernst van zijn situatie: ‘ik ben gedwongen hier te stagneren als stilstaand water, ja zeker, als een brakke poel’. Na de maaltijd stelt Joachim Hans voor aan Krokowski. <26> Die verbaast zich erover dat Hans zichzelf ‘volkomen gezond’ noemt: dat is een ‘hoogst interessant fenomeen! Een volkomen gezond mens ben ik namelijk nog nooit tegengekomen.’ <27> Hans Castorp gaat slapen en droomt <28> van Joachim, hoe die in een bobslee omlaag glijdt.