vrijdag 9 september 2011

Karamazov 20

VIII.3.
Dmitri brengt Groesjenka naar Samsonov maar blijft in het ongewisse of ze misschien de avond tevoren bij Fjodor is geweest. Dmitri valt ten prooi aan jaloezie. Dostojevski last hier een nogal verwarde beschouwing in over hoe zelfs hoogstaande zielen zich, gedreven door jaloezie, kunnen verlagen. Dmitri verpandt zijn pistolen. Nogmaals stelt Dostojevski dat amper enkele uren voor ‘een zekere gebeurtenis’ overduidelijk blijkt dat Dmitri geen cent heeft, terwijl hij daarna duizenden roebel op zak heeft. ‘Maar ik loop op de gebeurtenissen vooruit.’ Dmitri verneemt dat Smerdjakov ziek is, dat Ivan naar Moskou is vertrokken en dat Groesjenka niet bij Fjodor is geweest. Hij vat het plan op om de drieduizend roebel die hij nodig heeft bij mevrouw Chochlakova te lenen. Als zij echt wil dat hij zijn verloving met Katerina verbreekt, zal zij dat zeker doen. Hij beseft dat dit zijn laatste kans is. Als dit niet lukt, zal hij een roofmoord moeten plegen. Mevrouw Chochlakova heeft genoeg van wonderen en is nu ‘realiste’ geworden. Op basis daarvan is ze tot het besluit gekomen dat Dmitri de geknipte man is voor de goudmijnen, en ze heeft hem een icoontje om aan zijn nek te hangen… Dmitri begint zijn hart te luchten over zijn gevoelens voor Groesjenka maar mevrouw Chochlakova begint over ‘het vrouwenvraagstuk’. Zij blijkt helemaal geen geld te hebben, en dus blijft er voor Dmitri niets anders over dan zelfmoord te plegen – want dat is wat hij zich had voorgenomen indien hij bot zou vangen. Hij gaat naar Samsonov, Groesjenka blijkt daar niet te zijn. Hij grist de stamper van een vijzel mee. ‘Hij gaat iemand vermoorden!’, roept een van de bedienden.

VIII.4.
Dmitri dringt de tuin van Fjodor binnen en stelt, door het raam glurend, vast dat hij niet kan vaststellen of Groesjenka daar is. De fysieke verschijning van Fjodor roept zoveel weerzin op bij Dmitri dat hij naar de vijzelstamper grijpt… Op dat ogenblik komt de bediende Grigori in de tuin. Dmitri is op dat ogenblik op de vlucht en na een onduidelijke confrontatie (heeft Dmitri geslagen?) valt Grigori bebloed neer. Dmitri vlucht naar het huis van Groesjenka, maar die is vertrokken naar Mokroje, ‘naar een of andere officier’.

VIII.5.
Dmitri realiseert zich dat hij al een maand weet had van Groesjenka’s officier en hij vraagt zich af hoe het mogelijk is dat hij die wetenschap verdrongen heeft. Met bebloede kleren komt hij met een pak geld bij het pandhuis om er bij Pjotr Iljitsj zijn pistolen op te halen. Het bloed en het opzichtige met geld rondlopen maakt hem superverdacht. Dmitri lijkt voorbereidingen te treffen om met een feestmaaltijd naar Mokroje te trekken, en ook om zelfmoord te plegen. Op een briefje schrijft hij: ‘ik straf mijzelf voor heel mijn leven, heel mijn leven veroordeel ik!’ Hij laat bij de winkelier om de hoek een hele bestelling klaarmaken met feestartikelen en kijkt daarbij op geen honderd roebel. Met Pjotr Iljitsj drinkt hij nog een glas op het leven. Hij zegt dat er in hemzelf ‘geen hogere orde’ meer is en dat alles voorbijgaat en ‘wordt vereffend’. Dmitri is ‘dronken van geest’ en slaat nog veel meer ‘wartaal’ uit. Bediende Fenja en Pjotr beseffen dat hij iets ergs van plan is, maar ze kunnen hem niet tegenhouden – al kan niet worden gezegd dat ze daar erg op aandringen. Pjotr krijgt later op de avond wel wroeging.

VIII.6.
Dmitri, die niet meer ‘tot helder denken in staat’ is, vertrekt naar Mokroje ‘om haar voor de laatste maal te zien’. Tegen haar officier koestert hij geen negatieve gevoelens. Hij vraagt de koetsier, de ‘ziel van het eenvoudige volk’, om vergeving en begint te bidden. Het span komt aan bij de herberg. Dmitri wordt verwelkomd door Trifon Borisytsj, de opportunistische herbergier. Hij ziet hoe Groesjenka zich amuseert met een paar mannen, onder meer Kalganov, een Poolse fat, die later blijkt Groesjenka’s ex te zijn, en landheer Maksimov.