Dit is een eerste bijdrage tot de nieuwe rubriek 'actuele vragen'.
‘Internet maakt ons dom’, stond een paar dagen geleden in De Standaard. Ondertitel: ‘Studenten onthouden minder feiten als ze die kunnen opzoeken’. Zoiets wordt gegarandeerd druk gelezen. Het beantwoordt aan een behoefte. ’t Is niets minder dan smullen geblazen voor wie graag zijn vooroordelen ten aanzien van ‘de jeugd’ bevestigd ziet. Die jeugd heet dom te zijn, lui, geen boeken meer te lezen, je kunt haar niet meer van voor de schermen wegslaan. Maar wie ‘de jeugd’ iets durft aan te wrijven, krijgt meteen het verwijt van conservatisme over zich heen – ‘Jaja, pa, vroeger was alles beter hé?’ Zo iemand leest graag bevestigende artikeltjes. Liefst met onweerlegbare argumenten erin, met concrete voorbeelden, cijfers.
De inhoud van het artikeltje was niet veel soeps. Wie de feiten met een druk op de knop kan opzoeken, hoeft ze niet meer van buiten te leren en zal dat dan ook niet meer doen. De parate kennis verdwijnt, en in de mate dat je domheid identificeert met het gebrek aan parate kennis, kun je inderdaad zeggen dat een generatie die met Google en Wikipedia opgroeit, en daarop voortdurend een beroep doet, ‘dommer’ is. Maar in het feit dat die generatie lui is, verschilt zij natuurlijk niet van de vorige generaties. Indien de vorige, zeg maar mijn, generatie, of de generaties vóór mij, ook zouden hebben kunnen googelen, dan zouden zij het zeker hebben gedaan. Iedereen roeit met de riemen die hij heeft en we zijn allemaal even tuk op ons gemak, ga daar maar van uit.
De adder onder het gras van het artikeltje is de impliciet gehanteerde definitie van domheid. Alsof feitenkennis, en de mogelijkheid om zónder computer feiten te reproduceren, voldoende zijn om intelligentie te definiëren. Feitenkennis is natuurlijk maar een begin. Je moet de feitenkennis niet alleen verwerven, al dan niet met hulpmiddelen, je moet met die feitenkennis ook iets kunnen doen. Je moet de feiten met elkaar in verband kunnen brengen. Je moet ze kunnen interpreteren en analyseren, je moet een redenering kunnen opbouwen, je moet tot nieuwe inzichten kunnen komen… Ware intelligentie komt los te staan van pure reproductie. Ware intelligentie bevat een creatief element – en dat is natuurlijk niet iets wat je zomaar te voorschijn kunt googelen. Maar het is wel iets wat je kunt léren. Of je kunt het leren ervan toch minstens stimuleren. Een van de eerste voorwaarden is dat de natuurlijke luiheid wordt overwonnen.
En dat gebeurt het best, in de huidige context, door de jeugd van de schermen weg te houden. Door ze niet te leren googelen of Wikipedia gebruiken, maar door ze zelfstandig te leren nadenken. En daarvoor hebben ze natuurlijk materiaal nodig, materiaal dat in hun hoofden zit, dat ze van buiten kennen. Uit het hoofd. Pas dan kan het kénnen worden omgebogen tot begrijpen – en pas dan kan er van intelligentie sprake zijn.
Een deel – sommigen zeggen: veel – van onze beschaving dreigt verloren te gaan omdat een groot deel van de intelligentie waarmee die beschaving wordt doorgegeven wordt gereduceerd tot op elk ogenblik en sinds kort ook om het even waar op te roepen feitenkennis. Van een echt begrip van en een creatieve, vernieuwende omgang met de vaak zeer complexe werkelijkheid lijkt steeds minder sprake. En het valt te vrezen dat een generatie die enkel met Google en Wikipedia opgroeit, dat soort begrijpende en creatieve intelligentie niet meer voldoende zal verwerven, laat staan kunnen doorgeven. Zodat de volgende generatie niet eens meer een benul zal hebben van wat er is verloren gegaan.
Ik ben er overigens van overtuigd dat ik zelf ook al tot een generatie behoor die minder geschoold, minder intelligent is dan de vorige. Ook in ‘mijn tijd’ is de kennisnorm al lager komen te liggen, werd hij veel meer dan vroeger op anti-autoritaire en anti-elitaire wijze afgestemd op het – per definitie luie – kind.
In het artikel staat dat Luk Vanlanduyt, ‘die scholen ondersteunt bij het integreren van nieuwe technologieën in het onderwijs’ niet weet ‘wat het internet met [de kinderen] op lange termijn doet’. Dat is toch een vreemde vaststelling: men weet niet wat de ‘nieuwe technologieën’ allemaal aanrichten, maar toch is men volop bezig ze te ‘integreren’ in het onderwijs? Waarom moeten die ‘nieuwe technologieën’ zo urgent worden ‘geïntegreerd’? Wat is er mis met de oude technologieën? Waren die dan zo slecht met het oog op het bijbrengen van kennis en intelligentie – van feitenkennis en van op feitenkennis gebaseerd vermogen om te begrijpen, analyseren, argumenteren etcetera?
Haal daarom die computers wég uit het onderwijs, in plaats van er alle heil van te verwachten.
De actuele vraag moet dus niet luiden: ‘Maakt het internet dom?’, maar: ‘Hoe overwin je in het onderwijs de natuurlijke luiheid?’