Hoe het geheugen werkt, is een kwestie die mij steeds nadrukkelijker bezighoudt en u kunt wel raden waaraan dat te wijten is. Enfin, ik help u even: hoe slechter het werkt, hoe meer het mij bezighoudt natuurlijk.
Eergisterenavond overkwam mij het volgende. En ik wil het snel opschrijven – om het te onthouden. (*)
Maar eerst moet ik nog iets anders vertellen.
De voorbije maanden heb ik nogal af te rekenen gehad met allerlei schimmige instanties die zich bemoeien met wat ik uit het vele harde werken van de voorbije jaren in geldelijke vorm heb verkregen. Zij vinden niet dat ik te hard heb gewerkt (dat vind ík), maar wel dat ik daarvoor te veel heb gekregen en nu doen zij hun uiterste best om mij dat aan den lijve te doen ondervinden. Ik weet dat het een omslachtige manier van zeggen is maar ik bedoel maar: het is een naar gevoel te worden geconfronteerd met lui die blijkbaar niet geneigd zijn om te rusten vooraleer zij het onderste uit de kan hebben opgedolven en de kan – u volgt het plaatje – dat ben ik.
Maar goed, dit is niet de locus om mijn fiscaal en parafiscaal beklag te maken.
Op een van die instanties werkt een heel vriendelijke man. Hij mocht mij al een paar keer te woord staan aan het loket. ’t Is een heel vriendelijk loket, landschapsbureau, nauwelijks nog een loketaire afscheiding, er staat zelfs een kamerplant te wuiven in de deining die door de discreet blazende airco wordt opgewekt en door de deur die af en toe eens opengaat om een uitgeschudde middenstander binnen te laten.
En daar, achter het muurtje van zijn loket, staat dus Geert om uitleg te geven bij clausules en stipulaties die voor mij totaal oninzichtelijk blijven maar die wel een verschil maken in de portemonnee.
Ik dacht altijd dat ik goed werd bijgestaan door Geert. Maar niet dus – en dat heeft mij inmiddels enkele duizenden euro gekost. Ik bespaar u de details.
Het zal u echter zijn opgevallen dat ik nadrukkelijk de voornaam Geert hanteer.
Dat komt hierdoor. In de epistels die werden opgesteld gedurende de betwisting die volgde op de fouten die werden gemaakt, onder meer door Geert, moest deze altijd vriendelijke ambtenaar met name worden genoemd. En hierbij rees een probleem, dat ik u dus eerst moest toelichten alvorens te kunnen beginnen met de uiteenzetting over het voorval van eergisterenavond, aan de hand waarvan ik aanvankelijk dacht mijn verwondering over de werking van het geheugen te zullen illustreren. (Ik recapituleer hier even, zo raakt u de draad niet kwijt.) Dat probleem bestond erin dat ik, bij het opstellen van die epistels, mij steevast de familienaam van ‘Geert’ niet kon herinneren en mij dus moest verlaten op een omschrijving die, qua toonaard, niet echt in dat soort epistels thuishoort: ‘de vriendelijke man van loket X, die van zijn voornaam Geert heet maar wiens familienaam ik mij niet herinner, maar u zult vast wel weten wie ik bedoel’.
En zo ging het niet alleen in die epistels maar ook de talrijke keren dat ik aan Geert moest denken – want een paar duizend euro ophoesten, dat bezorgt een hardwerkende Vlaming wel eens kopbrekens. Misschien heeft mijn deficiënte, of dan toch op zijn minst eigenzinnig functionerende geheugen dáár wel iets mee te maken, met die kopbrekens.
Eergisterenavond dus, ik fietste van mijn ene thuis naar het andere, zie ik op het trottoir een rijzige man met een jongen – ’t is al laat, ze zijn op weg naar huis. ‘Vandesteene’ denk ik (ik gebruik hier een willekeurige naam). En pas daarna herken ik Geert van de sociale kas. Echt, zo ging het: eerst de naam, dan de herkenning. En dat terwijl ik al meerdere keren heel ingespannen naar die naam had gezocht.
Kijk, zo vreemd werkt dus het geheugen.
(*) Dat is meteen de bedoeling van deze nieuwe rubriek.