Wolkenatlas van David Mitchell: het is lang geleden dat ik zo’n ambitieuze en originele roman heb gelezen. Het ambitieuze zit hem vooral in de inhoud en de thematiek, het originele in de structuur.
De structuur komt, kort gezegd, hierop neer: Wolkenatlas bestaat uit zes verhalen waarvan er vier in het verleden spelen en twee in de toekomst. Enkel het verhaal dat in de verste toekomst speelt, het zesde verhaal, wordt in één keer verteld. De andere drapeert Mitchell daar omheen: vóór het zesde verhaal, het middenverhaal, de vijf eerste helften van de andere verhalen in chronologische volgorde, ná het middenverhaal de vijf tweede helften van de andere verhalen in omgekeerde chronologische volgorde. Daardoor eindigt het boek min of meer waar het was begonnen. Deze structuur wordt hecht gemaakt door elk verhaal in het volgende een rol te laten spelen, door middel van tal van kruisverwijzingen die zowel inhoudelijk als stilistisch van aard zijn, door elk verhaal in een stijl te schrijven die representatief is voor de tijd waarin het speelt, enzovoort.
Zo’n gewaagde constructie zakt als een pudding in elkaar als zij niet op de een of andere manier noodzakelijk is. Uiteindelijk gaat het niet alleen om de structuur, en al evenmin om alleen de inhoud, maar om de relatie tussen beide. Dat is wat Mitchell bedoelt met deze expliciete leesinstructie: ‘Alsof Kunst het Wat is, niet het Hoe!’
De inhoud is, dat zei ik al, ambitieus. Natuurlijk heb je de verhalen zelf waarin vaak sprake is van documenten die moeten worden gered, van personages die in het nauw worden gedreven en moeten ontsnappen, van machtsmisbruik en beschaamd vertrouwen… Maar er is een veel ruimere invalshoek: Mitchell heeft het over niets minder dan het onvermijdelijke verval waaraan beschavingen onderworpen zijn, over de crisis waarin onze huidige op westerse leest geschoeide, geglobaliseerde wereld is terechtgekomen en over de manier waarop wij daarmee kunnen omgaan. Is er nog hoop voor ons in deze in snel tempo verloederende wereld? Welke ethische beginselen kunnen wij nog handhaven? Hoe moeten wij omgaan met de overal zeer manifeste manifestaties van hebzucht, wreedheid en machtswellust? Wolkenatlas ambieert niets minder dan hierop een antwoord te bieden en ik moet zeggen dat ik onder de indruk ben.
David Mitchell etaleert een duizelingwekkende stijlenbeheersing (meervoud!). Hij vertelt boeiend en spannend. Hij houdt alle touwtjes – en het zijn er zeer veel! – meer dan vijfhonderd bladzijden lang stevig in handen. Zijn boek bevat – naast een aantal bijzonder gruwelijke en zelfs schokkende passages, die echter de werkelijkheid niet heel veel overdrijven – veel humor. Bovendien is zijn boodschap behartenswaardig. Hij heeft geen al te hoge pet op van de mens, maar toch sluit hij Wolkenatlas af met een (gematigd) positieve boodschap. Met een oproep eigenlijk, een kantiaans maxime. Leef zodanig, zegt Mitchell, dat je een wereld achterlaat die je graag aan je kinderen doorgeeft. Om dat te kunnen, is er geloof nodig. Geen – godbetert! – geloof in een gepersonaliseerde god met heiligen en engelen en de hele santenkraam, maar wel geloof in het feit dat je, vanuit je persoonlijke vrijheid, kunt kiezen tussen goede en slechte daden. En in het feit dat kiezen voor het goede wel degelijk loont. Want in de zes verhalen komt het minstens twee keer voor – en wordt het sterk benadrukt – dat de redding van een persoon wordt bewerkstelligd door het feit dat een ander iets goeds heeft gedaan.
De expliciete moraalles komt helemaal achteraan in het boek. Nu weet ik wel dat ooit elk verhaal een moraal had, maar zo uitdrukkelijk had ik het al lang niet meer gezien. Mij gaf het de indruk dat Mitchell helemaal op het laatste eraan twijfelde of zijn boodschap wel zou overkomen – en dat lijkt me toch een zwaktebod.
En wat is nu de noodzakelijkheid van die originele, maar ingewikkelde, structuur? Er is een evidente reden – het opbouwen van spanning want door vijf verhalen af te breken maak je natuurlijk vijf keer nieuwsgierig naar hoe het verder afloopt – en een minder evidente. Het omgaan met aftakelende beschavingen kan niet los worden gezien van een omgang met de tijd. Wij zijn het gewoon – dat is ons keurig aangeleerd – om te denken in termen van vooruitgang. Ons denken is een vooruitgangsdenken. Het is gebaseerd op een vooruitgangsgeloof, en op het concept van een tijd die voortschrijdt naar een punt van vervolmaking, een punt ‘omega’. We zitten nog altijd met dat Teilhard de Chardin-achtige tijdsbesef, zeg maar. We leven allemaal met een utopie. Dat vooruitgangsgeloof heeft de jongste decennia flink wat averij opgelopen. We zijn uit het paradijs van ons al te gemakkelijke evolutionair optimisme verdreven. Wij moeten leren leven met de gedachte dat het vroeger minstens niet slechter en wellicht zelfs beter was – toch op een aantal punten. Wij maken kennis met het verlangen naar de mogelijkheid om eerder genomen beslissingen te herzien. Maar een terugkeer in de tijd is onmogelijk. Toch wordt die terugkeer in onze zinbeleving en zingeving een steeds belangrijkere topos.
Vandaar, vermoed ik (gesterkt door een paar aanwijsbare passages die het uitdrukkelijk hebben over mogelijke verledens en ‘de pijl van de tijd’ en dat soort concepten), die structuur met op- en aflopende chronologie. Denk ik.