maandag 6 september 2010

baraque lecture 70

Ik las deze zomer op de camping de boeken drie en vier van Roberto Bolaño’s 2666. Dat is een dermate ingrijpende leeservaring geweest dat ik nu maar eventjes het laatste boek van dat vuistdikke conglomeraat laat rusten tot een volgende gelegenheid.

Bolaño vergt veel. Hij tergt je, hij snijdt in je ziel tot op het bot – als die ziel een bot heeft maar dat lijkt me in zijn wereldbeeld wel voorstelbaar. Hij pest je tot lijdens toe en dan heb je het, als je toch weer bijna vijfhonderd bladzijden van die kluif hebt weggeknaagd, wat ik dus heb gedaan, van de zomer, op die camping, wel weer even gehad met 2666.

Het beenhouwersjargon is hier wel van doen, me dunkt. Vooral in deel vier, ‘Het deel van de misdaden’, zijn de uitbeningen en messteken en amputaties niet uit de lucht – zij het dat deze bewerkingen niet, zoals in de beenhouwerij te doen gebruikelijk, op dieren worden uitgevoerd.
‘Het deel van de misdaden’ bestaat voornamelijk uit een opsomming van gortdroog beschreven vondsten van vermoorde – en niet alleen vermoorde – vrouwen in de gore, verpauperde, vervuilde en bijzonder onherbergzame achterbuurten, storten en braakliggende industrieterreinen van de (fictieve?) Noord-Mexicaanse woestijnstad Santa Teresa. We vernemen telkens hoe en – approximatief – hoe lang na hun – altijd gewelddadige – dood ze worden aangetroffen, door wie en waar, wat ze nog aanhebben, welke de doodsoorzaak is geweest, wie het onderzoek op zich neemt en – steevast – wat het onderzoek oplevert: niets.

Dat gaat dan bijvoorbeeld zo:

In oktober werd op de vuilstortplaats van het industriepark Arsenio Farrell de volgende dode aangetroffen. Ze heette Marta Navales Gómez, was twintig jaar oud, een meter zeventig lang en had lang, kastanjebruin haar. Ze werd sinds twee dagen vermist. Ze droeg een peignoir en een maillot, kledingstukken die haar ouders niet als de hare herkenden. Ze was meerdere keren…

Enzovoort.

Bolaño appelleert overduidelijk aan een vorm van voyeurisme en sensatiezucht bij zijn lezers. Maar hij appelleert ook, in een dubbele beweging, aan het besef bij diezelfde lezer dat dit voyeurisme en deze sensatiezucht op zich nooit kunnen verklaren hoe het komt dat je die lange lijst van meer dan tweehonderd van dergelijke verslagen tot het einde toe geboeid en gefascineerd doorneemt. ‘Het deel van de misdaden’ is, meer nog dan de drie delen daarvoor, een literaire krachttoer, die bij de lezer een hoogst bevreemdende esthetische sensatie teweegbrengt. Keihard, verpletterend, maar ook van soort van poëtische schoonheid die ik nooit eerder heb mogen ervaren. Hoe Bolaño dat teweegbrengt, is mij een raadsel, maar het moet iets te maken hebben met de volharding die hij aan de dag legt, het bezwerende van zijn litanie, de schijnbare onbewogenheid van zijn relaas.

Tussen de vondstbeschrijvingen door volgen wij enkele speurders en journalisten die als hulpeloze wespen rond de gesloten jampot cirkelen, of als motten rond een campinglamp. En wij krijgen een deerniswekkend en somber stemmend beeld van een industriële samenleving, een grensstad aan een gesloten grens bovendien, overbevolkt met uitzichtloze levens, een vervuild en dor landschap, de contouren van een gewetenloze samenleving.