081011 – Hij kan zeker op mijn sympathie rekenen. Niet dat ik hoog oploop met zijn ongetwijfeld door strategische overwegingen ingegeven zeer nadrukkelijk uitgemolken BV-schap, neen, ik bedoel: als mens. Het karakter. De persoon.
In het biechtachtige interviewprogramma Nooit gedacht van Rik Torfs – uitmuntende beeldtechniek, perfecte balans, prangende vragen – kon Bart De Wever volledig zijn innemende zelf zijn. Hij geniet zichtbaar van het cultiveren van zijn imago van wolf in schaapsvacht, van coole emojongen, van gedreven idealist. De Wever is een absolutist, maar in een aanvaardbare zin. Altijd de waarheid zeggen – en dan ga je maar af en toe eens op je bek. Doet het pijn, dan mag je alleen ‘achter je voordeur’ huilen.
De Wever is niet beschroomd zichzelf ‘conservatief’ te noemen. Je kunt vandaag beter als leproos of met een joekel van een geboortevlek op je voorhoofd op een overvolle trein stappen dan uitgerekend dát zeggen, maar De Wever trekt zich daar niets van aan. Hij vindt dat er gezag moet zijn, hij is niet vies van traditie, hij heeft respect voor symbolen.
Een beetje lastig wordt het met zijn kijk op de kunstgeschiedenis. Tot Bauhaus maar niet verder. Daarna heeft de kunst zich er op toegelegd vooral het lelijke uit de mens naar boven te halen. Dat is om meerdere redenen een wat enge visie, niet het minst omdat ook met dat gegeven voor ogen kunstenaars ná Bauhaus er toch nog altijd in zijn geslaagd prachtige dingen te maken. Het kan toch niet dat De Wever gelooft dat de mens altijd even goed is geweest? En: hij gruwde toch ook bij de beelden van een IJzerbedevaartchoreografietje uit de jaren zeventig, toen hijzelf daar als uk aan de hand van zijn vader kennismaakte met de bizarre vormgeving van het kaakslagnationalisme.
‘Ze hebben zich zeer laat aangepast,’ merkt Bart op, met het hem kenmerkende schampere trekje om de mondhoek (veel uitbundiger dan dat wordt zijn mimiek niet).
Een indringend gesprek, een mooi interview. Maar toch problematisch, vond ik. Vooral toen De Wever allerlei intimiteiten uit de huiselijke sfeer begon te vertellen. (Torfs zat glunderend vanonder zijn ene opgetrokken wenkbrauw te gluren.) Dat hij zijn vrouw onvoldoende knuffelt en dat zij hem dat al een paar keer heeft laten verstaan. Dat soort politiek totaal irrelevante trivia. Dáár spoorde De Wever niet met zijn eigen door conservatisme ingegeven maximes. Wie tegelijk vraagt om taboes te respecteren én ze doorbreekt, veroorzaakt kortsluiting.
Maar De Wever gaf, zodoende, ook aanleiding tot het overdenken van een interessant filosofisch probleem. Hij had immers eerder in de uitzending de ontboezemingen gehekeld die Kathleen Van Brempt aan het vrouwelijke orgasme had gewijd. Te intiem om op de buis te gooien. Geeft geen pas voor een minister. (La Brempt is minister van Verkeer nota bene.) Maar waar precies begint het taboe? Als je een schaal van lichamelijke interactie uittekent, met aan de ene kant de ten huize De Wever te zelden gepraktiseerde knuffelaai en aan de andere kant het door Kathleen Van Brempt toegelichte en door De Wever niet voor televisuele publicatie geschikt geachte fenomeen, waar dan precies situeert zich de overgang naar het ‘taboe’?