donderdag 4 december 2008

Dag 463 vVH&C

081123 – In ‘Waar het allemaal goed voor is’, een essay over Susan Sontags Regarding the Pain of Others (opgenomen in de bundel Lichtpapier), onderzoekt Dirk Lauwaert onze relatie met gruwelbeelden. Hij doet dat op de hem kenmerkende diepzinnige, zoekende, tastende, stugge manier.

Oorlogsbeelden tonen allang niet meer de moed en de opoffering van de held (zoals ze aanvankelijk deden – wij kunnen het ons nog maar moeilijk voorstellen). Die onderwerpen werden onderworpen aan het taboe. Het enige wat we nog te zien krijgen, is het leed van het slachtoffer. Deze beelden appelleren ons invoelingsvermogen en eventueel onze compassie, onze solidariteit. Maar wij kunnen slechts een beperkte mate van dat soort beelden aan. Wij zien er te veel en worden immuun. Of wij wenden de blik af. Draaien de knop om. Verzetten ons tegen de morele imperatief ‘Gij zult kijken want gij móet weten’.

Lauwaert citeert met instemming ‘Postman’, ik vermoed de Neil Postman van Wij amuseren ons kapot: ‘Postman suggereert dat het appèl op ons dat niet in handelen kan omgezet worden, een leerschool in cynisme is.’

Hoe moet het nu – want de gruwel, de pijn, het leed moeten toch getóónd worden, daar lijkt iedereen het over eens? Hoe kunnen de beelden van de pijn van anderen opnieuw overtuigingskracht krijgen en een mobiliserende werking uitoefenen?

Want een ding is zeker: de impact van gruwelbeelden is ondraaglijk geworden. Niet door de beelden zelf maar door de houding die wij tegenover die beelden aannemen. Deze houding wordt geconditioneerd door de context waarin die beelden worden aangeboden (die context is altijd een enscenering, een manipulatie), door de verzadiging die is bereikt door de hoeveelheid beelden die wordt aangeboden. Biafra indertijd had een veel grotere impact dan de zoveelste hongersnood in Ethiopië die ons nu wordt voorgeschoteld. Alweer veertig mensen in Bagdad opgeblazen? We zien mensen kermen en maken ons zelfs geen begin van voorstelling van de pijn die daar geleden wordt. Een neergestort vliegtuig is een karkas van staal. De verbrande lijken krijgen in ons begrip zelfs geen plaats meer, wij vragen alleen of de zwarte doos is gevonden.

Wat kunnen we doen?

Lauwaert (in navolging van Sontag) brengt een onderscheid aan tussen herdenken en overdenken. Om het getoonde leed te overdenken, in een bredere context te plaatsen, is een afstand nodig. Een te rechtstreekse confrontatie met de specifieke gruwel vernietigt de betrokkenheid, drukt ons met de neus op de feiten. De nodige afstand wordt aangebracht door de louter registrerende blik van de camera (voor zover die bestaat, natuurlijk) in te ruilen voor een stilering, een esthetisering. Dat soort foto’s spreekt meer aan, communiceert beter waar het over gaat en bereikt wél nog onze sensibiliteit. En de afstand maakt het mogelijk om de tweespalt held-vijand, of dader-slachtoffer, te overstijgen. ‘[D]e fotografie boven de specificiteit uittillen en haar een algemene zeggingskracht geven.’

‘Het ongekuiste beeld brengt dichtbij, maar vervreemdt ook radicaal [omdat wij ons het getoonde leed ten enenmale niet kunnen voorstellen, omdat wij het hoofd afwenden]; het getransponeerde beeld duwt op afstand, maar laat mij toe.’ Een denkende in plaats van een prikkelende, een uitbeeldende in plaats van een vastleggende fotografie. De voorbeelden die Dirk Lauwaert geeft zijn Sebastião Salgado en W. Eugene Smith. Door de onverhulde esthetiek wordt de boodschap alsnog gecommuniceerd.

[Foto: Salgado]

[Foto: Smith]

Nog een stap verder dan esthetiek gaat enscenering. Hier wordt Dead Troops Talk (1992) van Jeff Wall als voorbeeld gegeven, een in een studio opgezette scène met ‘Russische soldaten’ die in een hinderlaag zijn gelopen. Het beeld bestaat uit deelbeelden, die digitaal gecompileerd werden.

De boodschap is ongetwijfeld waarheidsgetrouw, de manier waarop is dat niet. Maar wat is het belangrijkste? We zijn inmiddels zo vertrouwd met verhakkelde lichamen dat het wel helpt om de zaak een beetje in de verf te zetten: ‘de zwakheden van de oorlogsbeelden [kunnen] slechts gecounterd […] worden door constructie en esthetiek. Maar juist constructie en esthetiek staan in fotografie onder de allergrootste verdenking.’ Wie beelden maakt die tot overdenken aanzetten, die de gruwel in zijn algemeenheid willen tonen en aan de kaak willen stellen, los van elke partijdigheid, moet afstand nemen en dus, want dat valt samen, esthetiseren.

Dat is tegen de stroom in roeien want het publiek wil gerustgesteld worden, het wil partijdige beelden. Bij gebrek aan helden wil het dan toch minstens slachtoffers zien, besluit Lauwaert.