zondag 19 oktober 2008
Dag 414 vVH&C
081005 en 081019 – C. vertelt over haar mycologische interesse. Er is een zwam die naar muizennesten riekt, een felgroene paddenstoel, maar de naam ontsnapt haar. De gele knolamaniet riekt naar een aardappelkelder (ik vind niets uit, het zijn haar woorden). Vezelkopjes geuren naar sperma. Neen, niet de fallus impudicus, wat je misschien zou verwachten, die ejaculeert een overrijp camembertluchtje. De narcisridderzwam riekt eenvoudigweg naar gas, de scherpe collybia naar azijn. Je houdt het niet voor mogelijk, het boeket dat paddenstoelen prijsgeven. De anijstrechterzwam riekt naar, zoals de naam al aangeeft, anijs. En er is er een die naar appelmoes riekt, maar welke weet C. ook niet meer zeker, ze denkt dat het de abrikozenrussula is. Ja, er is ook een zwam die de geur verspreidt van aangebrande rode kolen. Niet van aangebrande groene kolen: van rode kolen. Dat maakt wel degelijk een verschil. 3600 soorten zijn er, alleen al in ons bosarme landje. Ik ruik niets of omzeggens niets. Ik zal die olfactorische taal nooit begrijpen. Ja, de schimmel in een vochtig huis dat je terug betreedt na een week op reis te zijn geweest, dat ken ik wel. De zwammenwalm in een herfstig bos. Of hoe oude boeken geuren – die geur is mij tamelijk vertrouwd. Het zal ook wel iets met vergankelijkheid te maken hebben en met het onvermogen het allemaal te behapstukken. Maar van paddenstoelen, stricto sensu, ken ik eigenlijk alleen de giftige vliegenzwam (van sprookjes en kindertekeningen) en de lekkere champignon de Paris (uit de supermarkt, in die blauwe plastic doosjes).