081026 – Ik zie een wand van vier bij twee meter en tachtig kilo zwaar. Het moet heel wat voeten in de aarde hebben gehad om die wand hier te krijgen. En op die witte wand vierentwintig paneeltjes. Die zijn op nauwkeurig uitgebalanceerde afstanden van elkaar aangebracht. Ik bekijk de tekeningen. Ik zie de kleuren: oranje, groen, blauw, crème. Ik herken de voorstellingen: ze maken deel uit van een eigen voorstellingswereld die ik al eerder heb leren kennen. Schroeven, raderen, buizen, ruimteschepen… Menselijke figuren zie ik niet (of heb ik niet goed gekeken?, ze zijn in elk geval niet prominent aanwezig); het is een wereld van machines, een bevreemdende mix van poëzie en rationaliteit. Het is een futuristisch ogende, desolate wereld – maar het zou ook het beeld van een vergane beschaving kunnen zijn. (Het gebeurt vaker, die vermenging van tijden in de fantastische (in de betekenis van verzonnen, fictionele) representatie van ofwel het verleden ofwel de toekomst: wat in een ver verleden ligt, krijgt een aura van het toekomstige over zich; en omgekeerd wordt futurologie op smaak gebracht met een verwijzing naar middeleeuwen.) Ik zie de vierentwintig beelden en denk aan een stripverhaal. Blake & Mortimer, zoiets. Dat ik aan een stripverhaal denk, heeft ongetwijfeld te maken met het kleine formaat van de tekeningen: tien op vijftien of daaromtrent want de formaten wisselen. Maar er is ook de onweerstaanbare neiging om achter de beelden, en hun compositie (drie regels van acht beelden), een verhaal te zoeken. Al is dat verhaal er misschien niet. Het totaalbeeld bestaat uit een subtiel modulerend geheel van wisselende groottes. Er ontstaat een ritme en dat verwijst naar muziek. De kracht die van dit geheel uitgaat, komt sterker over dan bij een vorige tentoonstelling van
Hendrik Vermeulen, waar dergelijke kleine formaten naast elkaar, met vrij grote tussenruimten, aan de muren van een kamer waren opgehangen en daarin een beetje verloren gingen.
Ik denk nu, een paar uur later, terug aan de tekeningen. Ik zie de schroeven, de buizen, een kolkende beweging, onbemande stoelen achter tafels die door middel van een ladder met een centraal opgestelde spiraal verbonden zijn, een technologisch interieur onder een grote koepel. Dat laatste werkje, wérk, genoot mijn voorkeur. Het is indrukwekkend hoe deze kunstenaar op een paneeltje met min of meer de genoemde afmetingen zo’n ruimtelijkheid weet te creëren.
Voorkeur. Ik aarzel het woord te gebruiken. Voor de kunstenaar zijn die vierentwintig werken ongetwijfeld evenwaardig. Achter die vierentwintig zijn er misschien tien of vijftig of honderd andere die de strenge selectie niet hebben overleefd. Ik weet het niet. Mensen, toeschouwers, al diegenen die niet deze kunstenaar zijn, of niet een kunstenaar zijn, zijn nu eenmaal geneigd om voorkeuren te hebben, rangordes aan te leggen. Het is hun manier om greep op het geheel te krijgen. Het zij hun vergeven. Hun krasselende zoektocht naar een antwoord schiet onvermijdelijk tekort.
Er blijven vragen. Waarom die beelden (en geen andere)? Wat wil die verbeelding mij zeggen? Waarom zijn de werken zo klein? Waarom deze constellatie?
Uiteraard is er onbegrip en is er misverstand. Hoe zou ik het kúnnen begrijpen? Maar: ligt de waarde van de respons niet in de poging te begrijpen? In de belangstelling, de verwondering? Als ik het zou begrijpen, ja, dan zou ik het natuurlijk zelf máken, in zekere zin. Dan zou wat de kunstenaar maakt niet gemaakt moeten worden. Er zou niets gemaakt worden! Kunst is een vraag. De kunstenaar die toont, is een kunstenaar die een vraag stelt en elk antwoord op prijs stelt. Iets anders dan een eerlijk antwoord is waardeloos.
Hendrik Vermeulen, Kunstenplatform Zebrastraat, Gent, 26 oktober - 30 november 2008