zondag 23 november 2025

boekverhaal 74

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


EDDY


Ik had het voor Roger. Altijd de underdog, een eerzuchtige dwarskop, Meetjeslandse zigeuner. Maar groots in het verlies want, zo gaf hij toe aan het eind van zijn carrière (altijd veel te kort voor een coureur, maar soms een jaar te lang): ‘Zonder Eddy zou ik nooit zoveel koersen hebben gewonnen.’ Of hoe rivaliteit de minder sterke de hoogte in duwt.

Eddy werd altijd aangemoedigd met ‘è-die, è-die, è-die!’. Daar stond in de spreekkoren langs de kant van de weg tegenover: ‘allé rozé!’ En dan was het peloton alweer voorbijgeflitst.

Ze hadden allebei glorieuze bakkebaarden. Fabrés. Echt halfweg de jaren zeventig schrijven we.

Roger heeft na zijn pensionering op jeugdige leeftijd altijd een weg moeten zoeken. Als sportbestuurder bakte hij er niet veel van. Een ondernemer zat er niet in hem. En hij scharrelde ooit met Phaedra Hoste, die volgens P-magazine vooral op zijn geld uit was. Af en toe, wanneer het weer de tijd van de kasseiklassiekers was, mocht hij in een studio komen uitleggen hoe hij er bijna altijd in slaagde lekke banden te vermijden. Maar sinds hij een tweede monsieur Paris-Roubaix naast zich moet dulden is dat privilege bijna volledig weggedeemsterd. Eddy daarentegen bleek ook in zijn pensioen de sterkere. Hij stampte een fietsfabriek uit de grond – niet moeilijk met zo'n merknaam! – en zette daarin zowat zijn hele ploeg van weleer aan het werk, en hij leefde als coureur voort in zijn zoon Axel, die Belgisch kampioen werd, die ergens onderweg, toen zijn vader nota bene tv-commentaar aan het geven was, in een ravijn kukelde (en die rit toch nog won!), en die voorwaar als een Griekse god brons behaalde in Athene.

Vader Merckx werd stilaan oud en verwierf nog bij leven een godenstatus. Iedere keer dat hij voor alweer een akkefietje het ziekenhuis in moet, is dat een item in het journaal. En de dag dat hij sterft – àls hij ooit sterft want dat is niet zeker – wordt zonder enige twijfel een dag van nationale rouw.

Ik heb een handtekening van deze godmens. Ze staat in een boek dat ik mij veroorloofde te recenseren op een daartoe niet voorbestemde plek – een van de weinige vriendendiensten die ik mij ooit heb gepermitteerd: ik ging met de auteur af en toe eens snookeren.

Het was aanschuiven aan de signeertafel. De kannibaal zette met een zwierige krabbel zijn poot en bedankte de devote nieuwe eigenaar van zijn boek met een vriendelijk woord. Zo deed hij dat ook bij mij. Ik veroorloofde mij de man van vlees en bloed aan te spreken. ‘Het is een van mijn verste herinneringen,’ sprak ik, vroegoud, ‘dat ik u op de televisie zag winnen op de Via Roma. In een millimetersprint versloeg u Jan Janssen. Dat moet in 1968 zijn geweest.’ Dat was ondertussen ook alweer dertig, nu bijna zestig jaar geleden. De beelden die ik mij herinnerde waren nog zwart-wit.

Eddy, die nog altijd de reputatie heeft nog altijd een levende encyclopedie van zichzelf te zijn, verbeterde mij droogweg: ‘In 1968 heb ik niet gewonnen. En Jan Janssen was nooit tweede. In 1966 klopte ik Durante in de spurt, en in 1967 Motta. Ik heb nog één keer moeten spurten voor de overwinning, dat was in 1975. Toen werd Moser tweede.’


Merckx wint Milaan-San Remo in 1967 

Frans Verbeeck, sandwichman van het biermerk Watney, zei ooit – ik hoor het hem nog zeggen – tegen wielercommentator De Bruyne: ‘Fred, hij rijdt vijf kilometer te rap voor ons.’ Frans klonk bijna wanhopig, maar zijn uitspraak is wel spreekwoordelijk geworden.

Merckx won Milaan-San Remo zeven keer: behalve in de al genoemde jaren was dat, telkens solo, in 1969, 1971, 1972 en 1976, het jaar te veel.

Uit het stukje dat ik toen schreef dit citaat: ‘Een plausibele psychologische en sociologische constructie verklaart de toch wel uitzonderlijke prestatie van de eenvoudige kruidenierszoon uit Woluwe. Beslist ongewoon in het genre is dat de auteur het aandurft de zwakheid van de mens Eduard uit te spelen tegen de grootsheid van de sportman Eddy. Dit contrast is het centrale gegeven van deze biografie: Merckx is “groot” (geweest) ondanks zijn karakteriële “kleinheid” en zijn “kleinburgerlijke” afkomst. De manier waarop Merckx zijn ongelooflijke natuurtalent en zijn teugelloze ambitie heeft waargemaakt in een nog niet volledig gecommercialiseerde en geprofessionaliseerde wielerwereld, steeds met groot respect voor zijn tegenstanders en vanuit een aan het naïeve grenzende integriteit, krijgt meteen een heroïsche, ja zelfs tragische, allure.’



Rik Vanwalleghem, Eddy Merckx. De mens achter de kannibaal (1993)
Pascal Cornet, ‘Kannibaal’, in: Kunst & Cultuur, januari 1994 – https://pascaldigital.blogspot.com/2012/11/kannibaal.html
https://p-magazine.com/nl/articles/phaedra-hoste-alleen-verliefd-op-geld