zondag 29 september 2019

LVO 18

LVO 17

Zou het kunnen dat wat ik mij meen te herinneren ooit eens gehoord te hebben inderdaad zo was, namelijk dat mijn grootvader tijdens de Tweede Wereldoorlog als bootsmeter geprangd zat tussen de belangen van de Duitse bezetter en die van het Belgische volk, ten aanzien waarvan van hem toch enige loyauteit mocht worden verwacht? Als dat waar is – en waarom zou het niet waar zijn, waar zou anders dat gerucht vandaan komen? – dan zat mijn grootvader gekneld tussen wal en schip. (De woordspeling ligt voor de hand.) Als hij dienst weigerde, werd hij eenvoudig vervangen en dat zou hem en zijn gezin minstens voor de duur van de oorlog duur te staan komen; bleef hij voor de door de bezettende overheid gecontroleerde en onrechtstreeks ook de Duitse militaire belangen dienende overslag instaan, dan kon hem collaboratie worden aangewreven. Een lichte vorm van, maar toch.

Hier, in het beroep van mijn grootvader, valt de slagschaduw van de Tweede Wereldoorlog over mijn familiegeschiedenis. En in dat opzicht verschilde mijn familie niet van vele andere families in dit land: ze hebben er allemaal wel op de een of andere manier mee te maken gehad. Alleen was de economische collaboratie van mijn Waalse grootvader, als het al economische collaboratie was, zeker geen uiting van verhit Vlaams-nationalisme. Het enige wat hem voor ogen zal hebben gestaan, denk ik, zal de moeizaam verworven beginnende welstand van zijn toen nog jonge gezin zijn geweest – een eerbare doelstelling voor iemand die, om armoede te vermijden, het er zelfs voor over had gehad om uit zijn geboortegrond weg te trekken. Het spreekt voor zich dat de compromisbereide houding van een Franssprekende inwijkeling door zijn Vlaamse omgeving niet in dank zal zijn afgenomen, en dat zal wel minstens voor een deel verklaren waarom mijn grootvader zich in die omgeving nooit helemaal heeft geïntegreerd. De huiskrant bleef tot op het eind La Libre Belgique, de voertaal het Frans.

De slagschaduw verloor weliswaar zijn harde contouren en verbleekte tot een schemering. Maar die bleef hardnekkig hangen – en zo bleef de oorlog nog een tijdje nazinderen, tot in mijn tijd van leven, al ben ik geruime tijd na het afsluiten van de vijandelijkheden geboren. (‘Geruime tijd’? Nu ja, wat is zestien jaar? In de huidige fase van mijn leven lijkt zo’n tijdsspanne in een oogwenk voorbij.)

Allerminst schimmig of schemerend is het historische feit dat het nog jonge gezin kort na het uitbreken van de oorlog samen met duizenden andere Belgen naar Zuid-Frankrijk is gevlucht. In Digne was een van Jules’ zussen, Marthe heette ze, non in een klooster. Ik vermoed dat het ouderpaar met zijn drie kinderen in dat klooster onderdak vond. Ik weet het niet precies. Ik weet ook niet hoe ze daar zijn geraakt, wellicht met de trein. En hoelang ze daar zijn geweest. Dat is allemaal onduidelijk, versluierd, nauwelijks herinnerd. Mijn grootvader zou eerst nog een tijd in Eisden zijn gebleven, en zou dan zijn gezin zijn achterna gereisd. Maar hij keerde ook snel weer terug: zijn functie zou niet vacant blijven, iemand moest het doen, het brood kwam er niet vanzelf op de plank.

Voor zover ik weet, heeft mijn grootvader na de oorlog zijn beroep gewoon kunnen voortzetten. Hij bereikte net op tijd de pensioengerechtigde leeftijd om de gevolgen van de sluiting van de Limburgse steenkoolmijnen in de jaren zestig niet meer te moeten ondergaan.

Tot daar het verslag van Franz. Ik kan vanaf hier putten uit mijn eigen herinneringen.
Lees hier LVO vanaf het begin