donderdag 19 september 2019

LVO 8


Als alles goed zou gaan, en ik zou er geen tijd voor hebben omdat ik te zeer benomen ben door al het moois en fraais dat het leven te bieden heeft – ja, dan zou ik deze memoires allicht niet schrijven. Maar ik doe het toch en laat het duidelijk zijn dat dit gebeurt in het volle besef dat schrijven – net als trouwens ook lezen – onder meer een manier is om niet volledig in het leven te moeten staan. In het genieten en proberen te creëren van schoonheid verwacht ik een tegenwicht te vinden, ja noem het een troost, voor het feit dat ik lijd onder het gebroken zijn, het onvervuld zijn, het ouder worden en het ten dode opgeschreven zijn. Hoe is het zover kunnen komen? Misschien zoek ik hier een antwoord op die vraag.
(Zo, dat is eruit, vanaf nu wordt de toon weer lichter.)
Ik vat het allemaal alvast eens kort samen, zodat er geen misverstanden ontstaan: het gaat mij niet in eerste instantie om wát ik heb meegemaakt. Dat is niets spectaculairs of toch niet spectaculair genoeg om er een boek van te maken. Het is mij vooral te doen om wat ik met dat onspectaculaire dóe.
Ik ben, zoals ik al zei, geboren in 1961. In dat jaar vond een Belg iets uitermate belangrijks uit en misschien mag ik blij zijn dat hij dat pas dan deed: Ferdinand Peeters bedacht de anticonceptiepil. Ik ben nu ik dit schrijf 57 jaar. Dat is nog niet echt oud, probeer ik mezelf wijs te maken, maar toch al te oud om in de Vlaamse letteren mijn opwachting te maken als een debutant die er nooit eerder toe is gekomen om de steile verwachtingen waar te maken die velen ten aanzien van hem koesterden.
Ik groeide op in een ongelukkig gezin. Mijn ouders zagen elkaar niet graag. Of toch niet graag genoeg om gelukkig te zijn en geluk door te geven. Maar ze hadden verantwoordelijkheidszin en deden er alles aan om, via het verwerven van welvaart, hun drie kinderen zoveel mogelijk kansen te geven. Ik moet hen daar dankbaar voor zijn – en dat ben ik ook. In ruil eisten zij schoolse prestaties. Wij werden met meritocratische principes opgevoed. Mijn ouders zijn in hun opzet geslaagd. Zeker in materieel opzicht. Het moet evenwel gezegd dat ze de omstandigheden mee hadden: na de naoorlogse jaren van soberheid en wederopbouw kon het in de jaren zestig opeens niet op.
Ik groeide in grote mate alleen op aangezien mijn zus en broer respectievelijk vijf en zes jaar ouder waren – en nog altijd zijn. Ik liep een al bij al gelukkige lagere school (waar ik altijd de primus was) en een behoorlijk ongelukkige middelbare school (waar ik een zeer middelmatige student was wiens talenten onopgemerkt bleven). In mijn vrije tijd hield ik mij bezig op een manier die men nu autistisch zou noemen. Dat deed men toen – gelukkig maar – nog niet.
Toen ik achttien was, gingen mijn ouders dan toch uit elkaar. Taak volbracht, moeten ze hebben gedacht, maar ze hadden beter niet zolang gewacht. Ik kwam in een vacuüm terecht waarin een aantal gebeurtenissen cruciaal zouden blijken voor de wording van de persoon die ik nu ben.
Ik vatte na een kort verblijf aan de kunstschool een studie filosofie aan. Ik wist het studentenbestaan te rekken tot 1986. Ondertussen begon ik links en rechts wat bij te klussen om mijn geprivilegieerde bestaan te financieren. Ik beleefde tussen mijn negentiende en tweeëntwintigste levensjaar een eerste liefde. Vlak voor het einde van mijn legerdienst, in 1987, ontmoette ik de vrouw met wie ik amper een jaar later zou trouwen en die mij, en uiteraard ook zichzelf, in 1990 en 1992 twee kinderen zou schenken.
Ondertussen had ik na enkele curriculaire omwegen tijdens de crisisjaren tachtig een soort van professionele stabiliteit verworven. Maar in 1996 kwam er een abrupt einde aan mijn baan bij De Standaard, waar ik twee jaar als redacteur had bijgedragen tot de literatuurbijlage. Ik besefte dat ik nooit meer de kans zou krijgen om op een even hoog niveau als journalist te werken. In arren moede bouwde ik een bestaan als freelancer op. Hierdoor, en natuurlijk ook door het werk dat mijn echtgenote verrichtte, hebben mijn kinderen nooit iets tekort gehad. In 2005 liep mijn huwelijk op de klippen. Kort daarna ruilde ik mijn solitaire bestaan als thuiswerkende 24/7-zelfstandige in voor een deeltijds ambtenaarschap. Ik vond voor mijn creativiteit, die al die jaren had gesluimerd, een uitweg op het internet. Met grote regelmaat, en in grote hoeveelheden, publiceerde ik teksten en foto's op een blog die ietwat hoogdravend, maar toch ook met een knipoog, als titel voerde: ‘Het leven als voorlopige oplossing’.
In 2014 kwam een einde aan een latrelatie die half zo lang had geduurd als mijn huwelijk. Ik kwam opnieuw in woelig water terecht. Mijn vermogen om lief te hebben en, vooral, om open te staan voor liefde bleek door alle mislukkingen en aarzelingen problematisch te zijn geworden.
Ik kon kon niet langer vrede nemen met het efemere karakter van mijn artistieke activiteiten, voelde de behoefte om iets substantiëlers te doen. Omdat ik nu eenmaal niet over de verbeeldingskracht beschik om iets anders te doen met mijn schrijftalent en schrijfdrang begon ik aan deze memoires.
Tot daar mijn leven in de notendop waarin ik dobber op de oceaan van mogelijkheden. En dat allemaal in een wereld die volop aan het kantelen is. Paljassen en gewetenloze schurken zitten aan het stuur; op de achtergrond woeden nog altijd die vreselijke oorlogen in Syrië en Jemen; op talrijke andere plaatsen dreigt oorlog; er is een klimaat van toenemende polarisatie, ongelijkheid en schaarste; er is het besef dat we regelrecht op een klimaatcatastrofe afstevenen. In het licht van die wereldkanteling kan elk woord dat ik hier schrijf niet anders dan futiel zijn, onbeduidend. Maar niettemin is dit schrijven levensnoodzakelijk voor het kleine, dolende individuutje dat ik ben en dat toch, ondanks alles, hoopt dat zijn verhaal gelezen wordt.


Lees hier LVO vanaf het begin