maandag 18 januari 2016

vierenvijftig 99

11 januari 2016

maandag

DAVID BOWIE / ROMUALDAS POZERSKIS / GOUD

Dit is dan wat het is, ouder worden: niet alleen trekt je persoonlijke verleden zich door de veelheid en het vergeten steeds verder terug, bovendien verdwijnen ook nog eens je helden, voorbeelden en vaders – en dat doen ze in veel sneller tempo dan dat er bijkomen. (Komen er nog wel bij?) Je voorbeelden laten je achter en je moet op den duur alleen verder.
Een vorige keer dat de dood van een rockheld zo’n indruk op me maakte, was in 1980, toen samen met John Lennon The Beatles werden vermoord. Toen was het ánders. Ik bleef alleen achter met mijn verwarring, van uur tot uur aan de radio gekluisterd, of er misschien in het volgende journaal iets nieuws te rapen viel. En tussen de journaals door werd er muziek van Lennon uitgezonden. Nu is er een niet te stuiten stortvloed van ervaringen en herinneringen, Facebook wordt een jukebox met favoriete nummers en obscure opnames… De media buitelen over elkaar heen, dit is regelrechte overkill. Opeens lijkt iedereen Bowie-fan en dat tast mijn verdriet aan. Wat natuurlijk ook weer een volstrekt narcistische gedachte is: welk alleenrecht op verdriet zou ik hebben? Ik wend mij op een kinderachtige manier verongelijkt van het medium af en hou mijn geheimtips voor mij. Zoals ik ook mijn herinneringen, ja, mijn door Bowie’s muziek aangeraakte herinneringen, niet te grabbel gooi… ¶

© Romualdas Požerskis
Door Dirk De Cubber kom ik op het spoor van de Litouwse fotograaf Romualdas Požerskis (1951). Nooit van gehoord, maar het beeld dat prominent op de website staat waarnaar De Cubber linkt, spreekt heel erg tot mijn verbeelding. Ik prent het mij in. De – mismaakte – man van middelbare leeftijd ziet niet wat naar hem toe komt gelopen: een volmaakte en naakte jonge vrouw. Haar borsten, vrij bewegend in haar loop, lijken in zijn richting te kijken: de fotograaf heeft exact het juiste moment afgewacht om af te drukken. (Of is het, wat waarschijnlijker is, toeval?) De foto ademt zomerse hitte en vrijheid, al is hij ergens halfweg de jaren zeventig in een toenmalig Oostblokland gemaakt – wellicht moeten wij ons vooroordeel, als heersten daar destijds alleen maar onvrijheid en terreur, wel wat bijstellen. ¶

Een jongeman van allochtone afkomst, ik schat hem een jaar of achttien, groene parka, fluorood gepimpte sneakers, een baseballpet op zijn hoofd, vraagt mij in een door hem klaarblijkelijk op latere leeftijd aangeleerd Nederlands naar een adres in de straat waarin we staan, de Filips de Goedelaan, en daarin naar een huisnummer dat hij blijkbaar niet op eigen kracht weet te vinden. Het gaat om een adres, zegt de jongeman overbodig, ‘waar iek goud kan verkopen’. ¶