woensdag 29 augustus 2012

schrikkel 234

Schoonmaken is niet mijn sterkste punt, we hadden het er hier al over. Ik neem me al de hele zomer voor een ‘grote kuis’ te plegen, maar het komt er maar niet van en de zomer is alweer voorbij – ook al is hij niet eens echt mooi geweest. (Het lijkt wel of hij nooit begonnen is. Hooguit was er een keer of twee, drie een valse start. Maar het was telkens rap voorbij. Dan begon het weer te waaien en zetten er wolken aan en die brachten regen mee die alles deed glanzen en reinigde en zuiverde en al het vuil wegspoelde. Maar niet het stof op mijn meubelen en niet alleen mijn meubelen. Neen, dat spoelde de regen niet weg want het regent niet binnen. Valt er dan nog eens licht op, op die meubelen, van dat late zomerlicht, het late licht van een laatste zonnige dag, dan zie ik de tienduizenden stofpartikels liggen en dan neem ik de ornamentele keien weg (keien uit Italië, Sangatte, de Ardennen, scherpe en verweerde keien, zwarte maar ook crèmekleurige en geaderde keien, en ook schelpjes, ‘torentjes’ uit De Panne, die S. altijd feilloos weet te vinden, zoals K. altijd gave keien vindt onderaan Cap Gris Nez of N. klavertjes-vier in ik weet niet welke klavertjeswei), dan neem ik dus de ornamentele keien en schelpen weg en dan zie ik pas goed hoeveel stof er ligt op dat meubel en ik wil het niet weten hoeveel er ook nog eens bovenop de lijsten aan de muur en de richels van mijn kast en op de vensterbanken en het schouwblad ligt. En ik neem met een vod het stof weg en ik zucht.)