In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
DOEMDENKEN
Ik weet niet of daar al historisch onderzoek naar is verricht en kan het dus niet staven met wetenschappelijke bevindingen, maar het lijkt mij dat er in het begin van de jaren negentig, kort na de Val van de Muur en vlak voor het einde van het millennium, een hausse was van publicaties die je onder de noemer ‘pessimistisch gestemde cultuurkritiek’ zou kunnen onderbrengen. Althans, dat leek op de Vlaamse microschaal het geval te zijn, maar misschien denk ik dat alleen maar omdat het toentertijd merkwaardig goed aansloot bij mijn op dat moment overheersende levensgevoel en bij mijn manier van kijken naar een wereld die zich in ijltempo naar de verdoemenis leek voort te bewegen. Ik deed in die tijd duchtig mee aan het doemdenken. Ik had een podium gevonden en schreef met een – al zeg ik het zelf – redelijk goede pen essays en recensies waarin ik lucht gaf aan mijn niet zo vrolijke zelf. Zoals in het artikel ‘Het belang van ernst’, verschenen in Kunst & Cultuur (mei 1993), waarin ik onder meer zeer summier een bundeling korte teksten signaleerde van de cultuurfilosoof Frans Aerts, verschenen onder de onheilspellende titel Lof der banaliteit. Reflecties bij een schaamteloze cultuur.
(Frans Aerts leek, zo merk ik nu, tot eenzelfde vaststelling te zijn gekomen. In 1994 publiceerde hij het artikel ‘Het doemdenken voorbij?’ – let op het vraagteken – waarin hij schreef: ‘Het is mode geweest bij cultuurfilosofen, in de voorbije jaren, om zich te wentelen in de gedachte aan de “ondergang van het denken”, om met bijna wijsgerige wellust te wijzen in de richting van de verloedering van de cultuur.’)
Frans Aerts (1948-2018) waarschuwt in zijn korte essays zijn lezers: ze mogen van hem nergens ‘ook maar de kiem van de illusie (...) om iets aan de stand van zaken te veranderen’ verwachten. Hij ergert zich blauw aan VTM-isering, verkleutering en verkneutering, volksverlakking en vervlakking, nivellering, ‘ontlezing’, banalisering, verschraling en wat weet ik al niet meer... De vraag dient echter te worden gesteld of deze ergernissen niet tot even zovele achterhoedegevechten leiden. Kan het wereldkundig maken van deze zeer behartenswaardige ideeën over reclame, tv, kunst en cultuur, milieu, religie en onderwijs iemand anders overtuigen dan het niet-inerte, reeds overtuigde deel van het nog af en toe een boek lezende deel van de bevolking?
Bij het herlezen van deze met ingehouden woede geschreven teksten van Frans Aerts vroeg ik mij af hoe het bijna vijfendertig jaar later gesteld is met mijn overheersende levensgevoel en met mijn manier van kijken naar een wereld die zich nog altijd in ijltempo naar de verdoemenis lijkt voort te bewegen. Dat is een confronterende kwestie. Ik kan niet anders dan vaststellen dat ik het nog altijd met het meeste van wat Aerts aankaart eens ben. Meer nog, het is allemaal nog veel erger geworden: de verdoemenis komt, nu we de hoek van dat millennium definitief hebben gerond, verdomd akelig goed in zicht. In de vroege jaren negentig van de vorige eeuw was het besef van de klimaatcrisis nog niet doorgesijpeld, was de vercommercialisering van de media nog niet voltooid en schijnbaar kritiekloos algemeen aanvaard, waren de zuilen die onze Vlaamse samenleving decennia lang hadden gestut nog niet helemaal ingestort, was de hoge cultuur nog niet volledig gemarginaliseerd en door middel van subsidiëring door een steeds repressievere overheid monddood gemaakt, waren er nog geen geestdodende sociale media, was alles wat moeilijk was nog niet wegverkleuterd, bestond er nog niet zoiets als alternatieve waarheid, waren er nog geen desastreuze PISA-cijfers die ons onderwijs aan de schandpaal nagelen. Het ergste moest met andere woorden nog komen. Of anders gezegd: eigenlijk is het laatste restje hoop dat Aerts hier en daar laat doorsijpelen, bijna uit mededogen met zijn argeloze lezers zou je kunnen zeggen, verzwonden. We zijn, in dit nieuwe millennium en in een wereld die op een nieuwe en zo mogelijk nog radicalere manier uit elkaar aan het vallen is, voor het uur van de waarheid komen te staan – en dat het geen ‘fake truth’ zal worden maar een zeer bittere waarheid, daar twijfelt geen enkele nog niet volledig tot inertie en consumentair welbehagen weggeïndoctrineerde mens aan.
Ik kan niet anders dan vaststellen dat ik het nog altijd met het meeste van wat Aerts aankaart eens ben, zei ik. Maar tegelijkertijd stel ik ook vast dat ik milder ben geworden, dat ik minder geneigd ben om lucht te geven aan mijn zorgen en angsten. Het doet er allemaal niet toe, besef ik nu, misschien is het beter om er niemand mee lastig te vallen. Een zekere vermoeidheid is ingetreden. En ook het besef dat doemdenken misschien wel terecht mag zijn, maar dan toch ook niet veel zoden aan de dijk brengt.
(Ook Frans Aerts leek, in het hierboven al geciteerde artikel uit 1994, reeds tot die conclusie te zijn gekomen: ‘Inmiddels lijkt deze mode wat overgewaaid. Langzaam is namelijk het gevoel gegroeid dat dit cultuurpessimisme eigenlijk nergens toe leidt.’ Hij neemt geen afstand van wat hij, geïnspireerd door de Franse school van Baudrillard, Finkielkraut, Sollers e.a., enkele jaren eerder van zich af schreef, maar hij zegt tot het besef te zijn gekomen dat het tijd is voor een opener en in elk geval minder nostalgische kijk op cultuur.)
Frans
Aerts, Lof der banaliteit (1992)
Frans
Aerts, De dictatuur van het simplisme (1994)
Frans
Aerts, ‘Het doemdenken voorbij?’ in: div. auteurs, Anno 94. De
Tijd in Teksten en Tekens (1994)
https://pascaldigital.blogspot.com/2016/11/het-belang-van-ernst.html