donderdag 30 oktober 2025

LVO 304

fragment uit Het maaiveld

Daags voordien was ik tegen een openstaande kastdeur gelopen en ik zou dus de allereerste keer het Lichaam van Christus nuttigen met een joekel van een buil op mijn voorhoofd. Dat sprong des te meer in het oog daar ik tijdens de viering de uit de Brieven aan de Korinthiërs gekozen eerste lezing moest verzorgen. Meneer Dezutter had mij gekozen omdat ik als enige van de klas niet struikelde over het als moeilijk aangemerkte woord Korinthiërs. Aangezien de standaard van de microfoon ook op zijn laagste stand voor mij nog te hoog ingesteld was, moest ik op een kerkstoel staan. Vanop mijn hoge positie had ik uitzicht op de volgelopen kerk. Dat kwam mijn zelfbeheersing niet echt ten goede. Toch slaagde ik er in om niet te struikelen over het verraderlijke trema en ik herinner mij nog altijd mijn opluchting en het gevoel van trots dat dit niet-struikelen in mijn geteisterde hoofd teweegbracht.

Van de eigenlijke allereerste inname, langs orale weg, van het net daarvoor aan het mirakel van de transsubstantiatie onderworpen hostieschijfje – dat je, zonder erop te bijten, moest laten smelten tussen tong en verhemelte (waaraan het op een vervelende manier bleef kleven) – herinner ik mij, hoezeer ik er misschien ook mag hebben naar uitgekeken (met devoot voor mij uit gehouden gevouwen handjes en een scheef wegzakkend nadenkend hoofdje het altaar naderend), niets. Totaal niets.