fragment uit Het maaiveld
De wereld in Vlaanderen was in het begin van de jaren zestig een stevig en stabiel huis. Het dak rustte op drie zuilen – de socialistische, de liberale en de katholieke – en iedereen voelde zich eronder geborgen. De zuilen evolueerden in de metaforische verbeelding tot vaten die niet met elkaar communiceerden. Je zat in een van die vaten gevangen en je geraakte er nooit meer uit weg. Je koos er niet voor en zat gebeiteld, van wieg tot graf. Wie, zoals ik, in de katholieke zuil geboren was, stiet zijn eerste kreet uit in een katholiek moederhuis, werd onderhanden genomen door zuster-verpleegsters, werd gedoopt, ging naar een katholieke kleuter- en lagere school en later naar een college, deed zijn eerste en plechtige communie, en als hij dan tijdens zijn puberteit niet uit baldadigheid alles wat met confessie te maken had overboord kieperde om het nadien nooit meer in zijn leven toe te laten, trouwde hij voor God, onderhield zijn leven lang de band met de Allerhoogste door wekelijks ter kerke te gaan en door minstens één keer per jaar, met Pasen, te biechten en door de kerkelijke feestdagen met de gepaste luister te vieren, om dan ten slotte, wanneer het einde naderde, het sacrament der stervenden te ontvangen en kerkelijk te worden begraven. Dat was het voorgeschreven pad binnen de zuil. Dat lag allemaal vast. Daarover hoefde niet te worden onderhandeld. En dat was eigenlijk ook wel een groot gemak.
Ik ben gedoopt en kreeg zeer christelijke voornamen: behalve mijn eerste voornaam, die een Franse adjectiefvorm is, afgeleid van de Latijnse en ook Franse benaming voor het Paasfeest, voer ik ook de namen van de ouders van Jezus Christus, eveneens in hun Franse versie: Marie en Joseph. Mijn ouders stuurden mij naar katholieke scholen. Daar had ik geen inspraak in. Toen ik wel een stem in het kapittel had, koos ik zelf voor een studie aan de Katholieke Universiteit Leuven – maar bij die keuze speelden andere motieven. En hetzelfde geldt voor mijn keuze, onze keuze, om voor de kerk te trouwen. Maar in die kerk scheidden we dan weer niet, en in een kerk zal ik ook niet ten grave worden gedragen.