vrijdag 17 oktober 2025

LVO 297

fragment uit Het maaiveld


Mijn ouders waren kerkelijk. Ik bedoel daarmee dat ze op zondag ter kerke gingen. Ze gingen naar de misviering van half twaalf, en ik moest mee.

Wij woonden op het grondgebied van Assebroek, en maakten derhalve deel uit van de Assebroekse parochie Ver-Assebroek. Maar de kerk van de parochie Sint-Lutgardis, die tot Sint-Kruis behoorde, was minder ver – en dus gingen mijn ouders daar naar de mis.

Maar er speelde nog iets anders mee dan alleen maar de afstand.




Ver-Assebroek was – en is wellicht nog altijd, al zal er wel niet veel meer van de traditie overblijven – een bedevaartsoord. Ook daar was er, net als op zoveel andere plaatsen, iets met een wonderbaarlijk aangespoeld Mariabeeld waarrond zich een devotionele cultus had ontwikkeld. De pastoor die er in die tijd van dienst was, pastoor Peene (I kid you not), was van de oude en traditionele stempel. De parochie Sint-Lutgardis daarentegen had zich ontvouwd rond een nieuwe, in de vroege jaren zestig ontwikkelde tuinwijk. Een houten ‘noodkerk’ was inderhaast gebouwd om aan de spirituele noden van de als kool groeiende gemeente tegemoet te komen, maar de ontkerstening, die zich ook hier in snel tempo voltrok, zorgde ervoor dat er nooit een echte kerk in steen zou worden gebouwd. De kerk van Sint-Lutgardis kreeg de bijnaam ‘het Schuurke’. En zo zag de constructie er ook uit. Het was een langwerpige, uit hout opgetrokken barak, met langs de zijkanten verticale ramen om het daglicht binnen te laten, en bovenop een strooien dak. Binnen dienden de gelovigen zich op houten banken te installeren. Die waren vervaardigd uit stevige planken die op snelbouwstenen waren vastgemaakt en die over nagenoeg de hele breedte van de zaal doorliepen. Links en rechts stonden langs de wanden, in de wandelgangen die aan weerszijden van de rij banken naar het koor leidden, ook nog zitbanken opgesteld. Wie daar plaatsnam, had tegen het einde van de dienst gegarandeerd een stijve nek.




Achteraan, naast de inkomdeur, stonden enkele klassieke houten kerkstoelen met een rieten zitvlak. Daarop namen mijn ouders altijd plaats. Ik begreep niet goed waarom, maar het had uiteraard een betekenis.

Zelf verkoos ik de zitbanken in de rechtse wandelgang. Dan kon ik tijdens de mis, die mij altijd verveelde, naar de witgekalkte muren kijken. De kalk was met een grof palet aangebracht. Ik zag er kraters in, kale vlakten en drooggevallen rivierbeddingen die leeggelopen zeeën voedden. Ik liet er een ‘LEM’(33) op landen en Neil Armstrong zijn maanwandeling overdoen.

Zo gek – maar ook veelzeggend! – dat ik mij van al die keren dat ik daar als kind telkens bijna een uur zat te zitten, vooral dat herinner!