woensdag 22 oktober 2025

LVO 300

fragment uit Het maaiveld


De aarzeling van mijn ouders om afstand te nemen van de Kerk had meer te maken met traditie, met het van-huis-uit, met de angst om af te wijken en een eigen weg te zoeken. De Kerk verschafte mijn ouders, en met hen zeer vele anderen in die tijd, nog een laatste geborgenheid, een houvast in veel te snel veranderende tijden waarin heel veel zaken onzeker werden en waarin zoveel vragen rezen waarop zij natuurlijk ook geen antwoord wisten. Soms vraag ik mij af in hoeverre die transitie voor hen niet veel confronterender en moeilijker te aanvaarden moet zijn geweest dan voor de generatie die na hen kwam, de mijne dus, die eigenlijk nooit de comfortzone van het geloof heeft moeten verlaten en in zekere zin, door gewenning, immuun is geworden voor de onzekerheid die tegenwoordig algemeen is.

En natuurlijk was een belangrijk breekpunt de neiging van de Kerk om zich met een aantal praktische zaken te moeien waarbij mijn ouders – terecht – meer en meer overhelden naar de overtuiging dat ze tot de persoonlijke levenssfeer behoorden en seculier geregeld moesten worden. De grote ethische kwesties zoals abortus en euthanasie waren toen nog niet zo aan de orde, maar de ontbinding van het huwelijkssacrament waarin zij zelf, min of meer als pioniers, de oplossing zouden zoeken voor de matrimoniale impasse waarin hun bootje was gestrand, behoorde daar zeker wel toe.

Ik kan er geen bewijzen voor aanvoeren maar ik vermoed toch dat de schroom om tegen de wil van de Kerk in te gaan, en de angst om daarvoor te worden gestraft, mijn ouders, en zeker mijn moeder, lange tijd heeft tegengehouden om de scheidingsprocedure in werking te laten treden. De bezoeken van en aan haar vertrouwenspersoon de kanunnik zullen hier vast en zeker wel iets mee te maken hebben gehad. Wellicht zal dit gewetensconflict geleid hebben tot het compromis ‘wachten tot de kinderen het huis uit zijn’. En inderdaad, er werd pas beslist om te scheiden toen ik, als jongste van de drie kinderen, de leeftijd van achttien had bereikt – wat in die tijd strikt genomen nog niet voldoende was om juridisch een meerderjarige te worden genoemd (maar wel om te gaan stemmen of om met de auto te rijden).