donderdag 2 oktober 2025

LVO 289

fragment uit Het maaiveld


Ik was vijftien of zestien toen ik voor het eerst besefte, in weerwil van de manifeste ongeïnteresseerdheid van het milieu waarin ik opgroeide in het algemeen en van mijn ouders in het bijzonder, dat ik mogelijk over een talent voor tekenen beschikte. Dat besef was er gekomen, ere wie ere toekomt, door toedoen van mijn vriend Benoni, met wie ik ook een levendige belangstelling voor de voetbalsport deelde. Benoni, die later als tekenaar een internationale renommee wist te vergaren, was, in weerwil van de verwachtingen die in zijn omgeving ten aanzien van hem werden gekoesterd, in de ban geraakt van een fundamentalistisch romantisch kunstenaarsideaal en had de brave en saaie middelbare school waar wij elkaar hadden leren kennen ingeruild voor een avontuurlijke en bovendien in een andere stad gevestigde kunstschool. Maar ondertussen had hij voor mij de toegang tot een andere mogelijke wereld op een kier gezet: die van het atelier, het tekenen naar de natuur, de virtuoze lijn. Tot een totaal andere esthetiek, kortom, waartegen de grijze kitsch waarin ik was opgevoed zo mogelijk nog verbleekte. Het kon niet anders of ik begon te tekenen – maar nu besef ik dat als Benoni een muziekinstrument bespeeld zou hebben, ik zou zijn gaan musiceren. Mijn talent leidde niet, zoals bij hem, tot een roeping waarvoor alles moest wijken. Maar ik ging dus wel naar de avondschool, elke maandag, woensdag en vrijdag – en gelukkig ging Erwin S. ook want alleen had ik het zeker geen drie jaar volgehouden.

Ik heb er veel geleerd – vooral hoe het niet moet, maar dat is leren nu eenmaal ook. Talloos waren de kubussen en de flessen die wij moesten natekenen, de ruikers met gedroogde en bestofte bloemen die vooraan werden opgesteld en waarop wij van hoog op de oplopende banken uitkeken, de bustes van Romeinse keizers wier namen ons niet werden medegedeeld, de opgezette vogels en de gipsen paardenkoppen die ons van boven op de kast fier aanstaarden en die op het eind van het jaar natuurgetrouw met potlood moesten worden weergegeven bij wijze van examen. Doordat ik vaak spijbelde, en steeds vaker naarmate het schooljaar vorderde, heb ik enkel het eerste jaar van die avondschoolcyclus tot een goed einde gebracht. Maar het was mij niet om het getuigschrift te doen. Later heb ik dan ook geschilderd, en de basisvaardigheden die ik heb meekregen van meneer Janssen, meneer Vandaele en meneer Verbeke hebben mij daar zeker bij geholpen: positionering van het onderwerp op het blad, het met een dichtgeknepen oog en de duim langs het opgeheven potlood opmeten van de afmetingen en proporties van het model, het gebruik van hulplijnen, het in steeds variërende hoeken arcerend aanbrengen van schaduwen, het herkennen van deelvolumes, de onderlinge verhoudingen, de perspectief, enzovoort.