fragment uit Het maaiveld
Ik kan niet zeggen dat de godsdienst in mijn jonge leven op een meer dan onrechtstreekse manier een belangrijke rol heeft gespeeld. Toen ik mijn schoolcarrière aanvatte, was de catechismus nog maar net afgeschaft. De Mechelse Catechismus van 1954 bevatte de teksten van gebeden en belijdenissen, maar vooral de uit het hoofd te leren religieuze bepalingen in vraag- en antwoordvorm: ‘Wat is de catechismus?’; ‘Wat is de christenmens?’; ‘Welke waarheden moeten wij geloven?’ Enzovoort.
Het antwoord, overigens, op de laatste vraag luidde: ‘Wij moeten de waarheden geloven die God geopenbaard heeft en die de heilige Kerk ons voorhoudt te geloven.’(36) Nu klinkt dit redelijk onwaarschijnlijk. Ik bedoel niet enkel dat antwoord op zich, maar uiteraard vooral het feit dat kinderen dat soort buitenissigheden uit het hoofd moesten leren en kunnen opdreunen, en dat ze dat dan ook kritiekloos deden. Met welke aangeprate angsten kon zoiets worden afgedwongen?
Na het Tweede Vaticaans Concilie werd de catechese ingevuld op een halfzachte manier die dermate ongedefinieerd was dat dit wel niet anders kon dan tot volslagen onbeduidendheid te leiden, en in het spoor daarvan tot geloofsafval. Tot op vandaag worstelen de katholieke pedagogen met de vraag hoe zij het godsdienstonderricht een nieuw elan kunnen geven. Mijn antwoord hierop is, met niets minder dan de continuïteit van onze westerse beschaving voor ogen: Bijbellectuur, Bijbellectuur, niets dan Bijbellectuur. En Bijbelexegese natuurlijk.
Ondanks de dramatische verkleutering die vanaf die verschrikkelijke jaren zestig overal om zich heen greep en uiteindelijk de hele van het christendom doordrongen cultuur naar de filistijnen zou helpen, kregen wij op jeugdige leeftijd godzijdank toch nog altijd de belangrijkste verhalen uit het Nieuwe Testament aangereikt. Maar de in te kleuren prentjes, de malle liedjes die we uit het hoofd moesten leren, het inefficiënte insisteren op sociale vaardigheden, het geleuter over vriendschap en liefde, de seksuele voorlichting (zéér besmuikt, ondanks alle voorgewende progressiviteit): dat alles nam de bovenhand. En er was natuurlijk ook het vrijblijvende gejeremieer over de ontwikkelingslanden, die nu opeens niet meer zo dringend moesten worden gemissioneerd – althans toch niet volgens de in het buitenland vertoevende priesters die op gezette tijden met hun bedeltochten naar het thuisfront ook onze school aandeden.
