vrijdag 19 september 2025

boekverhaal 69

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


april 1992

EEN VERLOREN WERELD

Een van de boeken die mij het meest hebben beïnvloed, als burger in onze zogenaamde democratie maar ook als individuele schrijver en lezer, is Het verkoolde alfabet van Paul de Wispelaere, voor mij een van de hoogtepunten in de Nederlandstalige en zeker de Vlaamse literatuur. De Wispelaere mag dan in zijn vroege werken misschien een nogal intellectualistisch en literatuurtechnisch ingestelde prozaïst zijn geweest, met dit Dagboek 1990-1991, zoals de ondertitel luidt, verdient hij een plaats in een illustere rij, samen met de met het Vlaamse landschap verstrengelde Streuvels, met de taalpurist Elsschot, met de schrijver van bekentenis-autofictie Gilliams en met de dagboekschrijver Nolens. Deze lof komt wonderwel overeen met wat Cyrille Offermans in 2017 schreef: ‘dat ik er, meer nog dan in 1992, van overtuigd ben dat Het verkoolde alfabet in zijn combinatie van gefragmenteerde autobiografie en radicaal tijdsdocument een unieke plaats inneemt in de Nederlandse literatuur van de laatste decennia’.

Radicaal tijdsdocument? Ik had, toen Het verkoolde alfabet zich bij me aandiende, reeds in Een eiland worden en Tussen tuin en wereld een Vlaamse schrijver leren kennen met een heel eigen stem. (Dat was ook letterlijk zo, Paul de Wispelaere sprak, als schrijnwerkerszoon die zich uit de Vlaamse klei had opgewerkt tot literatuurdocent en tijdschriftredacteur, een soort van namaak-Hollands waarin zijn foute West-Vlaamse met h’s verwarde g’s (en vice versa) waren omgebogen in de harde gutturale rochel-g’s die men boven de Moerdijk schraapt.) In die vroegere boeken bleek De Wispelaere vooral begaan met zichzelf, zoekend naar evenwichten tussen allerlei polariteiten: ambacht en geschooldheid, platteland en stad, isolement en gerichtheid op de wereld, elitisme en democratische gezindheid, katholieke moraal en vrijzinnigheid, conservatisme en progressiviteit, nostalgie en vooruitgangsdenken. Op al deze tegenstellingen bouwt De Wispelaere zijn schrijfkunst, die ‘een ontwapenende, open en soms wanhopige poging is om aan de paradoxen die zijn leven beheersen te ontsnappen. (Of minstens om aan de onmogelijkheid om eraan te ontsnappen een zin te geven.)’ (Dit citaat schrijf ik over uit het artikel dat ik indertijd over Het verkoolde alfabet schreef: https://pascaldigital.blogspot.com/2004/11/tuinieren-op-s-werelds-rand.html.)

Misschien was de belangrijkste tegenstelling in De Wispelaeres boeken nog wel die tussen waarheid en fictie. ‘Wat is werkelijkheid, wat is literatuur, en wat is de realiteit van literatuur?’ (HVA, 59) In de verkenning van dit schimmige grensgebied tussen verbeelding en realiteit kon de schrijver het zeer openhartig hebben over een aantal zeer persoonlijke aangelegenheden. Het moet gezegd dat hij in zijn zelfonderzoek niet altijd evenveel consideratie had voor de mikpunten van zijn amoureuze esbattementen. (Waarvan hij er overigens sommige met het voor hem lastige initiaal ‘G.’ aanduidde – maar dat is een toeval, omdat die vrouwen nu eenmaal een voornaam hadden die met die letter begon.)

Toen ik, kort nadat het was uitgekomen, in het voorjaar van 1992 en dus op 30-jarige leeftijd, dit in de toen nog prestigieuze privé-domeinreeks verschenen dagboek las, werd het voor mij een eyeopener. Ik was als tiener lid geweest van een natuurbeweging (de Belgische Jeugdbond voor Natuurstudie (BJN)) en was in mijn besef van de ernst van de milieuproblematiek nooit verder geraakt dan wat ergernis om zwerfvuil en rokende fabrieksschoorstenen. Het verkoolde alfabet verdiepte dit besef aanzienlijk. Een van de denkbeelden waarmee Paul de Wispelaere mij overtuigde van de ecologische urgentie: dat de nieuwe generatie nooit zal beseffen hoe de natuur vroeger was omdat ze haar nooit zal hebben gekend, en dat zij dus het verlies ervan niet kan betreuren. Ik citeer de vorige versie van mezelf die in 1992 schreef: ‘De Wispelaere schrijft: “Helder zomerwater om in te zwemmen, een school baarzen die flikkeren in plekken zonlicht, bloeiende eilandjes van gele plomp: er zijn al bijna twee generaties opgegroeid die het nooit hebben gekend. Nog even en zelfs de herinnering aan levende waterlopen zal uit het bewustzijn van de mensen verdwenen zijn.” Met andere woorden: natuurbehoud wordt een abstracte doelstelling – men (ikzelf, mijn kinderen) zal slechts uit de tweede of derde hand vernemen wat nu precies behouden dient te worden. Het is een verschrikkelijke gedachte: deze onduidelijkheid omtrent de doelstelling zal in elk geval de voor de redding van het “milieu” onontbeerlijke dynamiek niet ten goede komen.’

Met zijn schrijfkunst probeert De Wispelaere die verloren wereld nog even in beeld te brengen. ‘In de mate waarin de schoonheid, die hij al schrijvende reconstrueert en tot stand brengt, onvergetelijk is, draagt De Wispelaere vooralsnog bij tot de redding van wat verdwenen is.’

Ondertussen zijn we alweer meer dan drie decennia verder en heeft de catastrofe proporties aangenomen die zelfs Paul de Wispelaere, die zo al niet bepaald optimistisch was gestemd, in zijn ergste voorafspiegelingen niet kon bedenken. Zijn boek is actueler dan ooit, maar tegelijkertijd eigenlijk ook achterhaald. Hij beschrijft vooral een nostalgisch aanschouwen van wat in de onmiddellijke omgeving teloorgaat en verdwijnt, met een vocabulaire waarin woorden als ‘CO2-uitstoot’, ‘stikstoflozing’, ‘microplastics’ en dergelijke meer nog niet voorkomen.

Ik heb Paul de Wispelaere, die in 1928 geboren is in hetzelfde Assebroek nabij Brugge waar ik ben opgegroeid (een aantal beschrijvingen in Het verkoolde alfabet zijn voor mij zeer herkenbaar), en die behalve in Brugge ook in Damme en Maldegem heeft gewoond en dus nooit ver uit de buurt, nooit ontmoet. Ik zag hem een laatste keer in levenden lijve enkele jaren voor zijn overlijden in 2016. Het beeld is op mijn netvlies gegrift, wellicht ook omdat het zo mooi paste in het beeld dat ik van de man had. Het was in een zomer. Toen ik daar met de fiets passeerde zag ik hem op het terras van het naast de Damse Vaart gelegen etablissement ‘Hapertje’, in het gezelschap van zijn levenslange vriend, inmiddels ook wijlen, de dichter Jan van der Hoeven en hun beider levensgezellinnen. Vrolijk koutend, in een opperbeste sfeer. De zon scheen en op de achtergrond ruisten de populierenrijen van de vaart.





Paul de Wispelaere, Het verkoolde alfabet (1992)
Cyrille Offermans, Een iets beschuttere plek misschien (2018), p. 229
Pascal Cornet, ‘Tuinieren op ‘s werelds rand’ in: Kunst & Cultuur, november 1992