fragment uit Het maaiveld
Dit brengt een heel vroege herinnering boven uit de tijd dat mijn ouders nog af en toe eens naar Bavikhove reisden, of dan toch zeker mijn moeder – ik kan mij niet voor de geest halen dat mijn vader erbij was. In Bavikhove was mijn moeder opgegroeid, en daar had zij nog familie wonen. Onder meer haar oudere broers André en Michel.
Aan André bewaar ik slechts één, en dan nog een uitermate pijnlijke herinnering. Toen wij hem bezochten, lag hij in een in zijn woonkamer opgesteld ziekenhuisbed. Hij leed aan suikerziekte en was nog maar net een been afgezet – het tweede been zou later nog volgen, tot uiteindelijk de dood hem helemaal opeiste. Ik herinner mij dat ik, ik moet een jaar of vijf zijn geweest, op een gegeven ogenblik de kamer werd uitgestuurd. ‘Ga buiten maar wat spelen.’ Ik protesteerde niet, maar wat moest ik buiten doen? In het tuintje viel niets te beleven. Het werd afgegrensd door een betonnen schutting: grijze platen gevat tussen palen. De bovenste plaat had aan de bovenkant een sierfries met filigraan – maar dat verwonderde mij toen nog niet. Ik verwonderde mij wel – zo herinner ik mij nu – over de vreemde situering van het perceel waarop het rijhuis van nonkel André stond: gekneld tussen de hoofdweg aan de voorkant en een onverharde achterafweg, die een honderdtal meter verder in een scherpe hoek op die hoofdweg uitmondde, waardoor de bebouwde grond tussen beide wegen een spie vormde. Na het afscheid heb ik nonkel André nooit meer teruggezien.
Maar de herinnering waarover ik het eigenlijk wou hebben, betreft Michel. Hij was het voorlaatste kind van het kroostrijke gezin waarin mijn moeder de hekkensluitster was geweest. Nonkel Michel was mijn peter. Heel vaak heb ik ook hem niet te zien gekregen – ik kan niet zeggen dat hij een attente peter was. Maar ik ben wel eens een paar dagen op vakantie geweest bij hem, nonkel Michel, en zijn echtgenote wier naam ik niet meer weet. Het echtpaar – de kinderen waren allemaal uitgevlogen – woonde tegenover een weiland dat zachtjes afliep naar de oever van de Leie, de rivier die Golden River werd genoemd omdat een vorige generatie, die van de vader van mijn moeder, daarin het vlas had geroot waaraan de streek zijn rijkdom te danken had. Nonkel Michel had een zeer diepe en smalle achtertuin waarvan het eerste gedeelte bestond uit een reeks koten naast een stoep. De tweede, achterste helft was een moestuin. In de koten werden konijnen gekweekt. Ik herinner mij nog dat nonkel Michel er een slachtte en er vervolgens de vacht van afstroopte.