fragment uit Het maaiveld
Ik was niet van oordeel dat ik mij moest verontschuldigen. Ik was integendeel van oordeel dat als er iemand zich hoorde te verontschuldigen, het meneer Vanthuyne was. Ik nam mij dus voor om eens flink met mijn kop te spelen. Rechtvaardigheid zou zegevieren, en in die strijd zou er voor mij een glansrol zijn weggelegd.
Het draaide anders uit. De volgende dag stond ik helemaal niet in het middelpunt van de belangstelling, zoals ik het had verwacht. Maar de manier waarop de hele zaak op een sisser afliep, had niemand kunnen voorspellen.
Op 11 oktober 1968 namelijk, een dag voor mijn zevende verjaardag, gebeurde er omstreeks 12 uur op het zebrapad over de Astridlaan voor de school Afdeling C van het Onze-Lieve-Vrouwecollege Assebroek iets verschrikkelijks.
‘s Voormiddags had ik nog mijn plan ten uitvoer gebracht om niet toe te geven aan de door mijnheer Vervaecke overgemaakte eis van meneer Vanthuyne. Ik zag niet in waarom ik mij in godsnaam zou moeten excuseren, en ik deed dat dus niet. Ik werd bijgevolg buitengesloten van alle schoolse activiteiten. Ik mocht niets invullen of opschrijven, ik mocht niets vragen, ik werd overgeslagen bij het beantwoorden van vragen. Dat stoorde mij niet, integendeel, ik voelde mij groeien in mijn verzet en was vast van plan dit desnoods nog dágen vol te houden. Ik vond dat ik voor een miniem vergrijp – eventjes fluisteren tegen mijn buurman – al zwaar genoeg was gestraft: blootstelling aan getreiter, vernedering achter het klapbord, van school gestuurd. De acties die ik na dat futiele initiële vergrijp had ondernomen – gooien met het etui van Danny Devriese en het vernielen van een met krijt getekende kabouter – waren in mijn ogen niets minder dan daden van wettige zelfverdediging. Ik kende die juridische term natuurlijk nog niet, maar ik stelde mij intuïtief zoiets voor – vergeet niet dat Karl May een in hoge mate moraliserende auteur was.
‘s Namiddags lagen de kaarten helemaal anders. Thierry De Kesel, leerling van het eerste leerjaar, geboren in 1962 en dus amper zes jaar oud, was bij het verlaten van de school voor de schoolpoort doodgereden. Wij hadden daar – gelukkig maar – niets van gemerkt. Maar opeens was mijn door verongelijktheid en rechtvaardigheidsgevoel ingegeven koppig verzet gereduceerd tot een bagatel van nul en generlei waarde. Meneer Vanthuyne leek het hele voorval te zijn vergeten. Ik werd gewoon opnieuw opgenomen in de les. Ik begreep er niets van want ik wist nog niet wat er was gebeurd. Ik voelde mij genegeerd.
Pas later werden de leerlingen op de hoogte gebracht van de rampspoed. Meneer Vervaecke kwam het ons persoonlijk vertellen.
Een week later stond de hele school in de kindersectie van de begraafplaats van Ver-Assebroek naar de put te staren waarin het kistje zou verdwijnen. Ik herinner het mij nog, hoe onwezenlijk dat was en hoe weinig ik ervan begreep. Wij stonden op enige afstand van enkele in het zwart geklede mensen: het getroffen gezin De Kesel en enkele familieleden en vrienden. Wij waren allemaal heel stil en ingetogen. Niemand moest ons zeggen dat we stil en ingetogen moesten zijn. Het kleine witte kistje werd in de grond neergelaten. Daarna mochten wij een voor een langs de kuil passeren. Ik herinner het mij niet meer maar wij zullen vast wel een weesgegroetje of een onzevader hebben moeten bidden. Misschien mochten wij een schepje aarde of een bloemblaadje in het graf gooien. Later heb ik het nog eens opgezocht. Op de kinderafdeling van de begraafplaats, tussen allemaal kleine kruisjes. Ik kwam niet veel verder dan een banale mijmering over zo jong en waarom hij. Nog veel later wilde ik dat nog eens overdoen, maar toen vond ik het graf van Thierry De Kesel al niet meer terug.