fragment uit Het maaiveld
Het is lastig om te stellen dat de situatie van het gezin waarin ik opgroeide in die jaren verslechterde – tenzij een status quo een verslechtering kan worden genoemd, zoals een onverzorgde wonde of zweer op den duur niet anders kan dan uitbarsten en etteren. Tussen mijn ouders zag ik geen tekenen van openlijke vijandigheid, maar al evenmin van tederheid en affectie. Er heerste een soort van neutraliteit, zelf- en conflictbeheersing, gewapende vrede. Vader leek zich te hebben verzoend met het comfort van de zorg die moeder hem verstrekte. Moeder bewaarde zoveel mogelijk de lieve vrede. Beiden, denk ik nu, zullen wellicht ook altijd aan het welzijn van de drie kinderen hebben gedacht. Dat hebben ze tot op zekere hoogte voor elkaar gekregen, zeker als het over materieel welzijn gaat, maar het tragische is natuurlijk dat ze door zo lang bij elkaar te blijven van mijn jeugd in grote mate een ijskast hebben gemaakt – en een onderdeel van die tragiek is bovendien dat ik dat rijkelijk laat besefte. Maar dan was het natuurlijk te laat, om de heel eenvoudige reden dat mijn jeugd toen al in grote mate voorbij was.
Ik heb er, alles bij elkaar genomen, heb beste van gemaakt. Denk ik. Of zo denk ik er nu over. Altijd gegeven de omstandigheden, welteverstaan. Ik leefde in een solitaire cocon. Dat was al zo door het grote leeftijdsverschil met broer en zus, later werd dat alleen maar bekrachtigd toen zij het huis verlieten en toen de relatie tussen mijn ouders en bijgevolg ook deze met de zo al niet bijzonder talrijke contacten in de buitenwereld verder afbrokkelden.
Dat het tussen vader en moeder niet boterde, werd steeds duidelijker. Hun levens verliepen steeds meer gescheiden. De gezamenlijke uitstapjes en reisjes verdwenen van de agenda, op zondagnamiddag gingen ze niet meer naar hun slaapkamer voor een siësta, er kwamen steeds minder mensen over de vloer. Moeder zocht soelaas bij haar vriendinnen, die ze zelf opzocht of die op bezoek kwamen, waarbij ze er wel voor zorgden dat ze weg waren vooraleer vader thuiskwam van zijn werk. Vader had zijn wekelijkse bridgeavond en zijn regelmatig cafébezoek. Thuis dook hij onder in zijn boeken, en hij dronk.
Dat drinken heeft hij altijd goed weten te verbergen. Het was een gewoon zicht waar ik mij geen vragen bij stelde – zoals ik het ook normaal vond dat hij voortdurend zat te roken zonder zich ook maar iets aan te trekken van de impact daarvan op de gezondheid van zijn huisgenoten. Vader zorgde voor niets van wat er zich in de ijskast bevond maar wel voor het aantal fris gehouden flesjes bier daarin, meestal Kanterbräu of Kronenbourg, die hij met grote regelmaat opdiepte en nuttigde – ik weet overigens niet vanwaar hij die voorkeur voor bieren uit de Elzas had. Ik heb er nooit iets van gemerkt, maar ik sluit niet uit dat er op minder openlijke wijze nog andere alcoholische bronnen werden aangeboord.
Stilaan werd er, onder hetzelfde dak, ook van bed en tafel gescheiden. In die volgorde.