Op de klasfoto’s van die jaren zie ik op de eerste rij een ventje met knikkende knietjes en een heel groot voorhoofd. Dat ventje ben ik. Was ik. Ja, mijn hoofd was groot. Te groot, alle proporties in acht genomen. En het woog zwaar. Op de meeste foto’s slaag ik er niet in mijn hoofd recht te houden.
In het tweede leerjaar zwaaide meneer Vanthuyne de plak. Erik Vanthuyne kwam vers van de normaalschool en was toen dus niet veel ouder dan twintig. Weinig levenservaring, geen gezag. Waar Willy Dezutter ons al heel vroeg had weten gerust te stellen en de groep van twintig jongens tot een volgzame kudde had gekneed, daar bleek algauw dat meneer Vanthuyne zijn schapen minder onder controle had. Hij nam zijn toevlucht tot extreme praktijken: slaan met de liniaal op vooruitgestoken vingers, trekken aan de haren, nijpen in de armpjes. Hiervoor zou hij nu ontslagen worden, of hij zou het toch minstens mogen uitleggen. In die tijd was het een gangbare praktijk. Althans, niemand haalde het in zijn hoofd om bezwaar te maken: de macht van de schoolmeester was ongelimiteerd en werd niet gecontroleerd. Dat waren nog eens tijden! En wij, de kinderen, waren natuurlijk te onervaren om te beseffen dat Vanthuynes gedrag was ingegeven door machteloosheid, door een gebrek aan gezag, en door onkunde.
Ik zie nog heel duidelijk hoe mijn kameraad Michiel Chieltjens door Tuutte (zo noemden wij meneer Vanthuyne) uit zijn bank werd genepen. Letterlijk genepen, met venijnig samengeknepen vingers in Michiels bleke armen – of was het in een van zijn oren? Kermend viel dat kind op de grond – en niemand die het aandurfde er iets tegen te ondernemen.