donderdag 11 september 2025

LVO 274

fragment uit Het maaiveld


De eerste kleuterklas, schooljaar 1964-’65, liep ik in de nonnenschool aan de Astridlaan, ter hoogte van de Michel Van Hammestraat. Het gebouw is nu een afsluitbare en camerabewaakte wooncompound met deftige appartementen voor de gegoede middenklasse.



Toen, in die minder kindvriendelijke tijden, werd een kleuterschool ook wel enigszins denigrerend ‘papschool’ genoemd of, pragmatischer, ‘bewaarschool’. Ook de term ‘fröbelschool’ was in voege. Op de speelplaats, waar nu de meestal zwarte Mercedessen en BMW’s van de bewoners geparkeerd staan, stond toentertijd, midden in een door middel van een laag muurtje waarop je kon zitten afgeboorde zandbak, een volwassen lindeboom. Dat was in het gedeelte van de speelplaats dat voor de kleuters was voorbehouden. Er was ook een lagereschoolafdeling voor meisjes. Mijn zus, die mij allicht op weg van huis naar school telkens begeleid zal hebben, zat daar al in het vierde leerjaar. De herinnering aan de boom is de enige vriendelijke herinnering die ik aan die school bewaar. De andere twee herinneringen zijn somberder en hebben – hoeft het te verbazen? – een dieper spoor getrokken in mijn geheugen. Het gaat om twee incidenten waarin ik een centrale rol speelde. Mijn tegenspelers waren de nonnen die er toen, halfweg de jaren zestig, nog waren: de instorting van de katholieke suprematie was zich weliswaar volop op gang aan het trekken, maar de al wat ouder wordende exemplaren waren nog levenskrachtig genoeg om hun pedagogische opvattingen in de zeer kneedbare kleuterzielen te hameren of te slijpen – ik geraak er even niet uit welke werkwoordkeuze het meest adequaat is om te suggereren dat kinderen toen nog niet uitsluitend met zachte hand werden opgevoed.