donderdag 21 november 2024

een mooi moment, vorige week 67

241111

POTJOV

Natuurlijk zou die ‘hond met drie poten die op een bot zit te knagen’ op bladzijde 45 van John Banvilles Schijngestalte mij niet zijn opgevallen, meer nog, ik zou er zelfs overheen hebben gelezen, hij zou nooit tot mijn bewustzijn zijn doorgedrongen en, indien wel, ik zou hem allang zijn vergeten, mocht ik niet eerder vandaag van N. een anekdote over een hond met drie poten hebben gehoord. Maar hoe zat dat ook weer? Ook dat verhaal is mij alweer bijna volledig ontglipt. Ik moet navraag doen bij N. Het ging over een vriend van haar die Russisch aan het leren was, laat ze me weten via WhatsApp. En de hond met drie poten was een fictieve hond. Het beest kreeg een rol toebedeeld in een voorbeeldzin waarin het beest het slachtoffer was van een accident. Hij verloor daarbij een poot. En sindsdien kreeg de fictieve hond een nieuwe naam, aangepast aan zowel de Brugse context als aan de student Russisch: Potjov, wat in het plaatselijke dialect zoveel betekent als ‘er is een poot af’. Aangenomen dus dat die hond er aanvankelijk vier had, dan heeft hij er nu drie en kan deze voorbeeldhond in mijn verbeelding in alle gemoedsrust zijn literaire pendant besnuffelen. Alvorens gindse al evenmin reële boomstam te markeren. Maar hoe doet een hond met drie poten dat?

John Banville, Schijngestalte (vertaling door Jan Pieter van der Sterre (2005) van Shroud (2002))





een mooi moment, vorige week 66

241110

DE LAATSTE WONING

Ik rond mijn lectuur af van Didier Eribons Een vrouw uit het volk, en merk hoe het laatste hoofdstuk wonderwel aansluit bij de documentaire die ik gisterenavond bekeek. Oude mensen hebben geen stem. Zij kunnen, omdat zij geen toekomst meer hebben, en bovendien vaak niet meer over de fysieke en/of psychische capaciteiten beschikken, zich niet meer verenigen om hun belangen te verdedigen, of om daartoe minstens de nodige politieke druk uit te oefenen. Zij moeten erop rekenen dat anderen in hun plaats voor hen het woord voeren. In de mooie maar ook bittere documentaire film Rabot veraanschouwelijkt Christina Vandekerckhove deze realiteit. Zij portretteert enkele bewoners van een in verval geraakt appartementsgebouw in Gent. Het zijn niet allemaal oude mensen – er zitten ook wat jongere junks en uitgerangeerden tussen, een paar verloren gelopen zielen van allochtone komaf ook – maar het gaat over hetzelfde als waarover Eribon het heeft: deze mensen hebben geen stem. Ze staan op het punt uit hun woonst te worden gezet: het gebouw is uitgediend, het dient afgebroken. Hoe stemmig ook de kleuren waarin de kamers zijn geschilderd, het bestaan dat erin werd geleden blijft grauw en somber. Wat rest er wanneer de bewoners, die er twintig, dertig, veertig en in sommige gevallen de beste jaren van hun leven hebben gewoond, zijn vertrokken? Schamele bezittingen, vochtplekken op het plafond, de negatieve afdruk van de lijsten die aan de wanden hebben gehangen. In een van de woonkamers hebben de verhuizers de aandoenlijke foto van twee herdershonden vergeten. Een oud koppel, dat nog een beetje een burgerlijke levensstijl probeert te handhaven, doet heel erg aan Jean-Louis Trintignant en Emmanuelle Riva in Michael Hanekes Amour denken.

Didier Eribon, Een vrouw uit het volk. Leven, ouderdom en sterven (vertaling (2024) door Jeanne Holierhoek van Vie, vieillesse et mort d’une femme du peuple (2023))
Christina Vandekerckhove, Rabot, 2017; nog tot 2 december op https://www.vrt.be/vrtmax/a-z/rabot/


7382

Brugge - 240826


7381

Brugge, Zand - 240826


woensdag 20 november 2024

een mooi moment, vorige week 65

241109

HET IS DE SCHULD VAN DE MEDIA

Met Een vrouw uit het volk, een boek over het leven, de ouderdom en het sterven van zijn moeder, brengt Didier Eribon een mooi staaltje van toegepaste ideologisch geïnspireerde sociologie. Het hoofdstukje over welke kranten zijn oude, ongeschoolde, onverdraagzame, racistische en nogal eenzame en verbitterde, maar desalniettemin met veel empathie, zorg en zelfs liefde geportretteerde moeder leest, illustreert dit perfect. We vernemen wat we allemaal al weten, maar het is goed dat het eens in heldere taal klaar en duidelijk wordt verwoord: in de huidige neergang, waarin maatschappelijk gedetermineerd-zijn en sociaal-economische ongelijkheid onoverkomelijk zijn, gaan ook de media zeker niet vrijuit. ‘Het is de schuld van de media,’ wordt soms voortvarend gezegd, zeker als er journalisten of ex-journalisten in de zaal zijn, maar er zit toch altijd minstens een grond van waarheid in deze boude uitspraak.

Eribon schrijft dat zijn moeder in haar dagelijkse krant vooral oog had voor de accidenten en de gebroken benen. En hij citeert Bourdieu, bij wie hij wel vaker de mosterd haalt: ‘Het gemengde nieuws (les faits divers) is ook het nieuws dat voor afleiding (diversion) zorgt.’ (216) De media vormen de filter die de werkelijkheid aanpast aan wat de nieuwsconsumenten willen weten en vooral voelen. Het nieuws moet op het gemoed werken. Nieuwsconsumenten willen in hun ‘emotionele register’ worden aangesproken. ‘Het lijkt helemaal niet onwaarschijnlijk dat dit het doel is dat nagestreefd en bereikt wordt door degenen die zich van het filter van deze media bedienen: de affecten – vooral de negatieve en rancuneuze – activeren en ze concentreren op de triviale berichten, op het zogeheten “gemengde nieuws”, om zo een dempend effect uit te oefenen op een eventuele belangstelling voor kwesties die essentiëler zijn en – in de brede zin van het woord – “politieker”.’ De media, die zouden moeten informeren, passen zich met andere woorden aan, geleid door commercieel belang, aan de wens van het gros van de mensen om niet te worden geïnformeerd.


Didier Eribon, Een vrouw uit het volk. Leven, ouderdom en sterven (vertaling (2024) door Jeanne Holierhoek van Vie, vieillesse et mort d’une femme du peuple (2023))



zondag 17 november 2024

7380

Brugge, Boeveriestraat, Triënnale - 240826


zaterdag 16 november 2024

boekverhaal 2

oktober 1968

In het begin van het tweede leerjaar werd ik van school gestuurd voor een vergrijp, dat niet door mijzelf maar wel door mijn schoolmeester, wijlen meneer Vanthuyne, en de door hem geïnformeerde schooldirecteur, meneer Vervaecke, als ernstig werd omschreven. Ik mocht mijn spullen pakken en kwam midden in de namiddag thuis. Op mijn moeders voor de hand liggende vraag antwoordde ik met de later vaak als anekdote gememoreerde oneliner: ‘Ik moet niet meer naar school’. Waarna ik op de bank ging liggen en mij verdiepte in mijn lectuur van Winnetou, het grote opperhoofd, dat ik toen al voor de tweede of derde keer herlas. Na schooltijd kwam meneer Vervaecke langs om mijn ouders te informeren over mijn vergrijp. Hij werd met de nodige honneurs ontvangen. Nog maar nauwelijks binnen, vroeg hij verbaasd of ik werkelijk al zo’n dik boek las (prismapocket, driehonderd bladzijden, geserreerde typografie). Mijn moeder nam de kans waar om het incident en de daaruit voortvloeiende reprimande te ontmijnen en antwoordde, geheel naar waarheid overigens, dat ik met de lectuur van dergelijke boeken al in het eerste leerjaar was begonnen. Meneer Vervaecke kon niet anders dan zijn ogen niet geloven, vergat waarvoor hij was gekomen en zei dat ik vanaf de volgende dag opnieuw op de schoolbanken werd verwacht. (De rest van de anekdote, evenmin te versmaden omdat de graag met toeval goochelende historische realiteit er nog een bijzonder tragische component aan heeft toegevoegd, is na te lezen in Het maaiveld, het derde deel van mijn autobiografie.)

Ik heb Winnetou, het grote opperhoofd uiteindelijk wel een keer of acht gelezen. Dat is in mijn lectuurgeschiedenis tot op heden een ongeëvenaard record. Ik vereenzelvigde me met het personage Old Shatterhand. Niet omwille van de homo-erotische rassenoverschrijdende bloedvriendschap met het opperhoofd der Apaches (al was May wel zo wijs deze voor zijn tijd controversiële liefde, want dat was het, te maskeren achter de meer dan gemiddelde sympathie die zijn blanke held opvatte voor de zus van Winnetou (ik kom even niet op haar naam)), maar wel omwille van drie van Old Shatterhands fysieke vermogens: zijn buitengewoon scherpe gezichtsvermogen, de vaste hand waarmee hij schier onfeilbaar de Henrybuks hanteerde, alsook zijn vuistkracht, die hij aanwendde omdat hij eigenlijk in die mate vredelievend en conflictvermijdend was dat hij zijn vijanden liever verschalkte met een toef op hun bakkes dan met een vanop grote afstand afgevuurde kogel. Zo ridderlijk was hij wel.

Enfin, om maar te zeggen. Ik las de hele Karl May-reeks, tot waar de avonturen van Karl Mays helden zich in het Nabije Oosten begonnen af te spelen. Die setting interesseerde me al veel minder. Ik verkoos de prairie van de Midwest boven de zandbak van de Oriënt. Toen ik bij die woestijnavonturen aankwam, was ik bovendien stilaan te oud om mij aan het al te doorzichtige protonazistische gemoraliseer van de nimmer zijn schrijftafel verlaten hebbende Karl May uit te leveren.


Karl May, Winnetou, het grote opperhoofd



een mooi moment, vorige week 64

241108

ONWEERSTAANBAAR

Ik las het boek een eerste keer in 1999, toen de Nederlandse vertaling nog maar net uit was, en een tweede keer in 2010. Tijd voor een derde keer! En ja, ik moet zeggen dat ik, één, alles als nieuw lees want ik herinner me er weer niet al te veel van en, twee, dat ik me opnieuw kostelijk amuseer. Want Elementaire deeltjes is werkelijk onweerstaanbaar grappig. Onweerstaanbaar luguber en radeloos, maar ook onweerstaanbaar grappig. Neem bijvoorbeeld de passage op bladzijde 174 (in de reeks ‘HUMO’s Klassiekers van nu’ (2007)), waar Bruno zijn weltschmerz te lijf gaat met boulimie en het bekijken van pornofilms zoals ‘Geile zusters, De liftster heeft geen slipje aan, De lerares heeft de beentjes gespreid, De zuigsters en talloze andere films’. Het tegelijk grondeloze en grandioze van dat ‘talloze’! En dan sluipt hij, Bruno dus, de pornobioscoop uit, bang dat hij een van de meisjes van de universiteit tegen het lijf zal lopen die hij vergeefs heeft proberen te versieren, en gaat naar huis waar hij de dag afsluit met de lectuur van ‘Chateaubriand of Rousseau’. Het is het niet, maar ik vind dat grappig.


7379

Brugge, Triënnale - 240826


vrijdag 15 november 2024

een mooi moment, vorige week 63

241107

VERZOENING

Ik verlaat boekhandel Raaklijn en stuit, totaal onverwacht, op de zussen L. en H., die op het punt staan er naar binnen te gaan. Ik heb H., na mijn conflict met haar man R. negentien jaar geleden, in geen tien jaar meer gesproken. Of daaromtrent. Ik zag haar voor het laatst op de wekelijkse markt op het Beursplein, toen het oude Beursgebouw al was afgebroken maar het nieuwe er nog niet stond. Ze herinnert zich, zo zegt ze nu, dat ik er toen een broek wilde kopen. (Aan een klerenkraam dat niet meer bestaat.) Het is me al vaker opgevallen dat andere mensen, en ik heb de indruk meer specifiek vrouwen, voor dat soort details, die ik geneigd ben triviaal te noemen maar die in werkelijkheid wellicht de essentie van het leven dichter benaderen dan veel hoogdravende theorieën, een veel scherper geheugen hebben dan ikzelf. De broek die ik toen zal hebben gekocht, is nu wellicht allang versleten. Of ik kan er niet meer in.

Het weerzien op de stoep voor de boekhandel verloopt uitermate aangenaam. H. spreekt me, ondanks de afstand die er vele jaren tussen ons is geweest, erg vriendelijk toe. Ik heb zelfs de indruk dat ze blij is me te zien. Ze zegt dat ze probeert te volgen wat ik zo allemaal schrijf. Dat doet me plezier, en dat zeg ik haar ook. Ik informeer naar haar dochter, die recent een flinke tegenslag heeft moeten verwerken, zoals ik viavia heb vernomen. Ik neem me voor het initiatief te nemen om me met R, haar man, te verzoenen. Na negentien jaar is het daar toch stilaan tijd voor. Straks ligt een van ons beiden onder de zoden en dan is het te laat. Misschien kunnen we ooit nog eens samen snookeren, zoals we vroeger vaak deden. Als we daar ondertussen al niet veel te stram en bijziend voor geworden zijn. H. juicht dit voornemen toe.


afscheid van mijn digitaal bestaan 454

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

22 augustus 2017


Het mooiste moment van deze 4de augustus 2017, de negende dag van mijn reis naar Frankrijk, was allicht – maar ik aarzel toch even want het is niet gemakkelijk om een hoogtepunt te vinden voor deze miezerige dag die ik hoofdzakelijk benutte om me per auto van Plougonvelin naar Craon te verplaatsen (ja, zoek het maar op: het betreft een gat op ongeveer vijftig kilometer ten zuidoosten van Rennes, ik zit er nu in kamer vier van het Hôtel Restaurant de la Crêperie du Château – drie circonflexen voor de prijs van één – dit verslag te tikken op mijn trouwe en nog altijd niet de geest gegeven hebbende laptop terwijl op mijn iPod Lou Reed the glory of love van zijn Coney Island Baby aan het bezingen is) – dat mooiste moment was allicht, zei ik dus, het moment dat ik, rijdende, voor het eerst in mijn leven werkelijk ontroerd raakte door Leonard Cohen. Misschien heeft het feit dat de man nog maar net overleden is deze gebeurtenis mede in de hand gewerkt. Maar ik denk dat mijn bezoek daar net vóór aan het stadje Rostrenen er ook wel iets zal hebben toe bijgedragen. Ik moest daartoe even van de expressweg af, die, zoals tegenwoordig in Frankrijk steeds vaker, in een boog rond de lokaliteit heen trok, wat de verkeersveiligheid wél, maar de levendigheid in het desbetreffende stadje níet ten goede komt. Daar, in die localiteit, heerste toch wel een opmerkelijk hippiesfeertje, dat nauw aansloot bij de ontstaansdatum van de greatest hits die ik dus aan het beluisteren was: Sisters of Mercy, Chelsea Hotel, Famous Blue Raincoat en So Long, Marianne. Ik stuitte tijdens mijn korte rondwandeling in Rostrenen onder de miezerige motregen op een aantal opvallend jonge individuen met rastakapsel, weids hoofddeksel en pofbroek of lange rok, met op de arm een kwijlend, brildragend meisje dat te oud was om op de arm te worden gedragen, en voor zich uit duwend een kinderwagen met daarin ongetwijfeld – maar ik heb het niet gecheckt, al acht ik de kans klein dat er een pop in lag of het voorraadje wiet voor de volgende week – nummer twee. Ook in het café, waar ik – in die volgorde – het toilet bezocht en een koffie dronk, hielden zich een aantal personen op wier uiterlijk in een bepaalde omgeving ongetwijfeld ‘alternatief’ zal worden genoemd, en in de twee straten die ik aandeed, ontwaarde (met één d) ik een bioboer (middagpauze), een verkooppunt van handgeknoopte souvenirs (tijdelijk gesloten) en een pottenbakkerij (verhuisd en misschien ook wel verguisd).




Ik meen mij te herinneren ooit ergens te hebben vernomen dat Centraal Bretagne een concentratie van bioverbouwende alternatievelingen huisvest, in vroegere en duidelijkere tijden ‘langharig werkschuw tuig’ genoemd, lieden in elk geval die zich ongetwijfeld bekwamen in prehistorische monumenten, Keltische inscripties en doedelzakmuziek. Enfin, de sfeer in het stadje Rostrenen was een beetje naargeestig en zou op zich zeker niet de vermelding ‘mooiste moment’ verdienen, ware het niet dat Leonard Cohens gesofisticeerde melancholie voor en na mijn bezoek daar wonderwel bij aansloot en mijn opgedane indrukken als het ware opwaardeerde. Om maar te zeggen dat ik veel auto gereden heb vandaag, op schaars gefrequenteerde wegen die zich over een licht glooiend landschap vleiden, met in de coulissen hagen en heuvelruggen die zich in een steeds bleker grijs terugtrokken naarmate ze zich verder van mijn immer verschuivende standpunt bevonden en zich dus steeds grondiger achter de neervallende miezer konden verschuilen. En om ook maar te zeggen dat ik mij intussen afvraag hoe het komt dat Leonard Cohen mij nooit eerder heeft weten te ontroeren.


7378

Brugge - 241016


donderdag 14 november 2024

een mooi moment, vorige week 62

241106

WIE MOET JE NOG GELOVEN

E. deelt, de dag na de herverkiezing van Donald Trump, op haar Facebook een quote van Hannah Arendt: “This constant lying is not aimed at making the people believe a lie, but at ensuring that no one believes anything anymore. A people that can no longer distinguish between truth and lies cannot distinguish between right and wrong. And such a people, deprived of the power to think and judge, is, without knowing and willing it, completely subjected to the rule of lies. With such a people, you can do whatever you want.” Ik lees die quote en stem in. Toch zo goed als volledig: ik zou in de tweede zin ‘cannot’ vervangen door ‘will not’ of ‘doesn’t want to’. Maar ik ben Arendt niet natuurlijk. Met de geest van de quote stem ik in elk geval in. Ik reageer door iets over ‘geloof in waarheid’ te schrijven, waarmee ik niet bedoel dat mensen bereid zijn om zomaar een bepaalde voorstelling van zaken te slikken, maar wel dat ze bereid zijn te geloven in de mogelijkheid dat iets waar is. Wat dat dan verder ook moge betekenen. Als dit geloof verdwijnt, wordt alles mogelijk en valt alles wat ons dierbaar is in duigen. Ik google de door E. gedeelde quote en kom op een website waar – o ironie – de authenticiteit van het citaat wordt aangevochten: Arendt zou nooit zoiets hebben gezegd, wordt daar beweerd. Althans niet letterlijk zo, ze heeft wel uitspraken gedaan, of zinnen geschreven, die strookt met de geest van de quote. De auteur van het artikel veronderstelt dat de quote is vereenvoudigd omdat wat Arendt oorspronkelijk zei niet past in het formaat van een snelle meme. Het internet wordt meer en meer een spiegelpaleis, blijkbaar, waarin alles met iedereen op de loop lijkt te gaan.

https://hac.bard.edu/amor-mundi/on-fake-hannah-arendt-quotations-2024-08-04





7377

Brugge - 241013


woensdag 13 november 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 453

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

19 augustus 2017


Het mooiste moment van deze 2de augustus 2017, de zevende dag van mijn reis naar Frankrijk, was het gesprek dat ik met H. en B. had tijdens de wandeling die we dan toch nog maakten op deze stormachtige dag waarin het tussen drie en vijf eindelijk eens even niet regende. H. toonde me op zijn iPad de buienradar waarop duidelijk te zien was hoe een zeer intensieve regenzone zich door La Manche wurmde, tussen Cornwall en het Bretonse finis terrae in. Het had werkelijk gehoosd, de voorbije nacht, in die mate zelfs dat de garage van het huis waarin we verblijven gedeeltelijk was ondergelopen. Van fietsen kwam er natuurlijk niets in huis – het luchtte dan ook op, na vele uren aan een stuk binnen te hebben zitten lezen en schrijven, dat we even naar buiten konden. We stapten tot aan het Fort de Bertheaume, en dan verder langs de afschuwelijke nieuwbouw aan het strand tot een eindje daar voorbij. Terugkeren deden we langs het centrum, waar we nog een koffie dronken in een bar tabac die duidelijk draaide op de ingesleten gewoonten van enkele verzopen PMU-verslaafde ingezetenen. En onderweg hadden we dus dat gesprek.

De wandeling voerde langs uitermate fotogenieke plaatsen: het dramatisch op de rotsen in gindse diepte uiteenspattende water; de door de wind geboetseerde kruinen van de pijnbomen op de kliffen; de kleuren van de regenkledij der wandelaars, fel afstekend tegen de overwegende witten en grijzen van de straten, huizen en wolken; de aftandse architectuurrestanten van deze vroeg-twintigste-eeuwse badplaats, die veel te plots was bijgebeend en voorbijgestoken door de eenentwintigste. Ik vroeg: ‘Maken jullie nooit foto’s?’ Het antwoord op deze voorzet leidde tot een paar uitspraken die mij tot nadenken aanzetten. H. had het fotograferen opgegeven omdat hij vond dat hij er geen talent voor had. ‘Dat verwondert mij voor een beeldend kunstenaar,’ zei ik. Enfin, ik zei het niet, eigenlijk stelde ik een vraag. ‘Ik vind het kadreren lastig,’ antwoordde H. Ik vond dat het toch niet daarvan kon afhangen. ‘Een fotograaf moet een eigen blik kunnen tonen, hij moet je laten zien hoe je naar de werkelijkheid kunt kijken.’ Daarmee was ik het dan weer wel eens. Het deed me denken aan de uitspraak die de actrice en haar bassist in de George Sand-voorstelling in de buurt van Honfleur hadden doen oplichten: ‘Tout ce que l’artiste peut espérer de mieux, c’est d’engager ceux qui ont des yeux à regarder aussi.’ Daarna ging het over het al dan niet toelaten van technische onvolkomenheden, en over het soort fotografie – à la Stephan Vanfleteren of Carl de Keyzer, vond ik – die zodanig perfect is in de uitvoering dat ze steriel wordt en eigenlijk alleen maar flatterend en niet meer interessant. H. prees mijn foto’s, zoals hij ze op mijn blog aantrof, als ‘bijna altijd kleine kunstwerkjes’, waarop ik repliceerde dat het niet mijn ambitie is om in een tijd waarin iedereen die over een digitaal fototoestel beschikt met foto’s kunst te maken, en dat je daartoe al je toevlucht moet nemen tot een extra discours met betrekking tot die foto’s, bijvoorbeeld tot een reeks of een verhaal. Dat het met andere woorden in de zogenaamd artistieke fotografie altijd al over méér hoort te gaan dan enkel en alleen over foto’s. Maar de commentaar van H. flatteerde me natuurlijk wel, en dat zei ik ook. ‘Het is altijd mijn bedoeling om de werkelijkheid op een bepaalde manier te laten zien, of preciezer: om anderen op een bepaalde manier naar die werkelijkheid te laten kijken. En die pretentie heb ik wel, dat ik daar soms in slaag.’

(...)






7376

Brussel - 241008


dinsdag 12 november 2024

een mooi moment, vorige week 61

241105

OPDRACHT

X heeft alle vier de boeken gelezen. Het vierde kocht ze, de eerste drie leende ze uit de bibliotheek. En nu wil ze die eerste drie boeken kopen. ‘Ik wil die boeken bij mij hebben,’ zegt ze. Ik ben vereerd en zeg haar dat we dit voor een vriendenprijsje zullen regelen. ‘Is goed,’ zegt ze, ‘maar ik zou graag hebben dat je ze dan wel signeert.’ ‘Komt voor de bakker.’ ‘Maar je moet ze zodanig signeren dat je de boodschap alleen maar kunt lezen als je de vier boeken naast elkaar legt. Je begint op één en gaat zo over naar twee, drie en vier.’ ‘Mmm,’ mm ik – dat is een nieuw werkwoord – en ik vervolg: ‘Daar zal ik toch even moeten over nadenken.’ Ik heb nog tijd tot 21 november want dan komt X de drie boeken ophalen op de avond van het interview. Ze zal haar exemplaar van het vierde deel meebrengen zodat ik ter plekke de opdrachtopdracht kan uitvoeren.





*

De vier delen zijn verkrijgbaar door overschrijving van 20 euro op BE72 7380 1628 5716 van Pascal Cornet, met vermelding van het gewenste deel en uw e-mailadres. De boeken zijn ook verkrijgbaar in de boekhandels De Reyghere en Raaklijn enkel deel 4) in Brugge. De eerste drie delen zijn beschikbaar in de bibliotheek van Brugge.


7375

P. - 240906


maandag 11 november 2024

een mooi moment, vorige week 60

241104

DAT KLOPT

De West-Vlaamse bokscoryfee Delphine Persoon is te gast in het muziekprogramma ‘Classics’ op VRT1-radio om er over haar voorliefde voor Lenny Kravitz te praten. Maar Korneel De Clercq wil het eerst over haar sport hebben.

Delphine blijkt een welbespraakte, vriendelijke en verstandige vrouw, wat ik van een boksster niet meteen verwachtte, moet ik eerlijk bekennen.

KORNEEL DE CLERCQ: Delphine, het nieuwe boksseizoen is begonnen?

DELPHINE PERSOON: Ja, dat klopt.

En wanneer ze dat onderwerp summier hebben afgehandeld, besluit Korneel dat het tijd is om het over muziek te hebben.

KORNEEL DE CLERCQ: Delphine, je hebt echt wel een hart voor muziek?

DELPHINE PERSOON: Ja, dat klopt.




afscheid van mijn digitaal bestaan 452

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

16 augustus 2017


Het mooiste moment van deze 1ste augustus 2017, de zesde dag van mijn reis naar Frankrijk, was toen ik langs de kust fietste vanuit Plougonvelin, waar ik dezer dagen bij H. & B. logeer: eerst naar Pointe de St. Mathieu en vervolgens noordwaarts tot in Ploudalmézeau, waar ik, alvorens de saaiere en vanwege de tegenwind ook lastigere terugtocht aan te vatten, in een café een koffie dronk, niet zonder een stamgast die vertelde dat er vandaag voor zijn deur een circus zijn tenten had opgezet, te moeten tegenspreken met betrekking tot het welzijn van de gevankelijk meegevoerde en tot het uitvoeren van vernederende trucs aangezette leeuwen en tijgers – hij had uitdrukking gegeven aan zijn verwondering over het feit dat een aantal jongelui verzet had aangetekend tegen de komst van het circus want vroeger waren uitgerekend de kinderen toch het meest tevreden wanneer zo’n attractie het dorp aandeed? ‘Ze geven toch niet de indruk er ongelukkig uit te zien,’ zei de man over de circusdieren. ‘Ja, dat kan wel zijn,’ antwoordde ik, ‘maar heeft u er al wel eens over nagedacht dat u hun al dan niet gelukkig zijn beoordeelt vanuit het standpunt van de mens en niet uit dat van de leeuw of de tijger?’

Nu goed, ik wou het hebben over die rit langs de kust via Le Conquet, de Pointe de Corsen, Lampaul-Plouarzel, Blérès, Lanildut, Porspoder, Trémazan, Portsail... – en dan laat ik nog een deel toponiemen onvermeld, namen die, alsof ze zo al nog niet exotisch genoeg klinken, telkens op de wegwijzers en gemeenteborden nog eens verdubbeld worden met hun Bretonse equivalenten, die nog veel vreemder klinken en die, zeer on-Frans, opmerkelijk veel k's bevatten.

Het was vandaag mooi weer met blauwe lucht en overzeilende wolken: de decorbouwer had de best bij de geologische en maritieme gegevenheden passende rekwisieten bovengehaald. Zeer clichématig, dat wel, zodat elke poging tot beschrijving hier de stijlgevoelige haren ten berge zal doen rijzen. Maar daar trek ik mij niets van aan. En dus: het licht danste op de opmerkelijk blauwe golven die, omdat er maar weinig wind stond, niet schuimden of met veel kabaal op de rotsen braken maar integendeel bedaard uitbolden op de witte strandjes waar baders, zwemmers, surfers en zandkastelenbouwers in alle rust hun respectieve nutteloosheden beoefenden. Omdat het nu eenmaal vakantie is. Verder op zee laveerden schitterend witte driehoeken door de watermassa's: zeilbootjes. Eén, nog een, een tiental en ja, achter gindse klif doken er wel honderd op. De weg slingerde zich van prethaven naar prethaven en van vuurtoren naar vuurtoren, op en neer over het milde reliëf, en ik maakte in het dalen voldoende snelheid om de volgende helling al voor de helft freewheelend te entameren. Weinig verkeer, overigens: dat droeg in aanzienlijke mate bij tot, ja, tot wat eigenlijk? Tot een gevoel van welbevinden, een fysieke genoegdoening, een esthetisch genot, een gedachte- en zorgeloos in-het-moment-zijn, ja, dit moet een moment van geluk zijn geweest. Zo hevig en onvermengd was deze geluksbeleving, dat ik mij niet liet afleiden – of toch maar een klein beetje – door de ergerlijk banale architectuur die hier de kusten overwoekert, nauwelijks nog ademruimte latend voor de oorspronkelijke, uit graniet opgetrokken huizen die hier en daar tussen alle kneuterigheid en crépis getuigen van een ver en ongetwijfeld woest, hard en onherbergzaam verleden toen hier op de nauwelijks weg te noemen wegen nog geen fietsende noorderlingen konden worden gesignaleerd.



7374

Assebroek, Astridlaan - 241005


zondag 10 november 2024

boekverhaal 1

december 1966

SPROOKJES

In 1966 was er in ons gezin voor het eerst voldoende welstand om Sinterklaas in de hoek van de woonkamer een en ander te laten deponeren. Ik bleek, toen ik de ochtend van 6 december vroeger dan anders beneden kwam, door toedoen van de goedheiligman de eigenaar te zijn geworden van mijn eerste boek: een compilatie van sprookjes van Hans Christian Andersen. Ik was er niet zo content mee. Niet omdat de sprookjes in kindertaal waren herschreven, dat kon ik toen nog niet vaststellen aangezien ik nog niet over een andere taal dan kindertaal beschikte, maar omdat de illustraties mij niet aanspraken, of in elk geval veel minder dan de tekeningen van Anton Pieck in het grote Grimm-sprookjesboek dat toen al in ons gezin aanwezig was maar waarin ik nooit las en later ook nooit – een zeldzame uitzondering niet te na gesproken – zou lezen. Ik heb eigenlijk nooit van sprookjes gehouden. Van mythes en parabels ook niet, trouwens. Uiteraard durfde ik geen lucht te geven aan mijn teleurstelling, die bovendien ook nog eens werd overschaduwd door de levercrisis die ik kreeg als gevolg van het in één keer opeten van het tablet chocolade dat ik eveneens in de woonkamerhoek had aangetroffen. Het boek van Grimm – ik schaam mij het hier te moeten zeggen – ben ik later nog eens in een bui van frustratie, ja, zeer grimmig – te lijf gegaan met een balpen. Veel later, een generatie later zeg maar, kocht ik in een bui van pedagogisch idealisme een tweedehands exemplaar in bijzonder goede staat voor mijn kinderen, maar ik denk niet dat ze er veel naar hebben omgekeken. Zij werden toen al omringd door een ándere beeldcultuur.

Hans Christian Andersen, Sprookjes
De gebroeders Grimm, Sprookjes



een mooi moment, vorige week 59

241103

UIT DE PAS

Op mijn zondagochtendwandeling over de Vesten luister ik naar Touché. De gast is vandaag Elisabeth Lucie Baetens. Deze ‘internetpersoonlijkheid’ heeft niet veel interessants te vertellen, heeft het bijna uitsluitend over zichzelf en vindt het bovendien nodig om omstandig uit te weiden over een bepaald probleem van gynaecologische aard. Akkoord, het is misschien wel nuttig en taboedoorbrekend om ruchtbaarheid te geven aan de endo- of adenomyose genaamde vrouwenkwaal, maar een programma als Touché, waarvan je verwacht dat het ons vlak voor de zondagse kip-met-appelmoes-en-kroketjes de gelegenheid biedt een interessant persoon beter te leren kennen, lijkt me daar minder geschikt voor. Ik loop me dus wat te vervelen, daar op de Vesten, ergens tussen Dam-, Kruis-, Gent- en Katelijnepoort, wanneer, ter onderbreking van het gekeuvel, een van de songs in Baetens’ muziekkeuze ‘Golden Slumbers/Carry That Weight’ van The Beatles blijkt te zijn. Ik veer meteen op en begin op het ritme mee te marcheren. Hoe vaak heb ik indertijd niet de tweede kant opgelegd van de lp Abbey Road, u weet wel, dat ongeëvenaarde meesterwerk uit 1969 met de iconische hoes: het viertal steekt over op het zebrapad, en eentje loopt op blote voeten, uit de pas.

*

Op YouTube vind ik deze fenomenabele live uitvoering van ‘Golden Slumber/Carry That Weight/The End, waarbij McCartney wordt omringd door een paar Groten der Aarde: https://www.youtube.com/watch?v=PjKtfvKJSuk&ab_channel=NaCcache100

En deze live uitvoering in het Grand Central Station is, hoewel de Meester in het begin een beetje stemonvast is (maar wie zou hem dat kwalijk durven te nemen) ook niet slecht – het gitaarduel op het eind maakt in elk geval alles goed (vanaf 1:25:30): https://www.youtube.com/watch?v=1QGxFpSb6Sc&ab_channel=PAULMcCARTNEY




7373

Sint-Kruis, Blauwe Toren - 241003

zaterdag 9 november 2024

een mooi moment, vorige week 58

241102

KLINKKLAAR

Na alles bij elkaar vijf uur intensieve maar uitputtende gesprekken met twee personen die mij, naar aanleiding van Vaderader, met aandrang wensten te spreken, was het avondje zorgeloos kaartspelen bij R. meer dan welkom: de benen onder tafel geschoven voor een lekkere maaltijd en daarna twee rijkelijke met streekbier besproeide boompjes. En ondertussen wat gebabbel dat, naarmate de avond vordert, omslaat in klinkklaar gelul, waaruit ik een drietal zinnen weet te distilleren, die ik hier zonder commentaar citeer:

‘Ik ben bovengemiddeld geïnteresseerd in metrostations.’

‘Botanisch gezien is een pinda geen noot.’

‘Je kunt misschien een zelfhulpgroep oprichten voor mensen die geen tienen hebben en bovendien nog met een blote aas zitten.’




afscheid van mijn digitaal bestaan 451

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

14 augustus 2017


Het mooiste moment van deze 30ste juli 2017, de vierde dag van mijn reis naar Frankrijk, was niet toen ik met mijn fiets ten val kwam door toedoen van een spekgladde olievlek op de weg, maar wel het bezoek dat we, L. en ik, brachten aan de rommelmarkt in Ablon. Rommelmarkten hebben nochtans iets treurigs, maar misschien is het precies dat wat ze zo gedenkwaardig maakt. Duizenden totaal waardeloze, in onbruik geraakte, nutteloze, versleten en effenaf lelijke objecten worden er te koop aangeboden voor een habbekrats, meestal vruchteloos. Waarna ze opnieuw worden ingepakt in dezelfde bananendozen als waarin ze ‘s winters op een zolder of in een kelder worden bewaard, en ‘s zomers van het ene dorp naar het andere worden versleurd – want de rommelmarkt, ja, dat is hier in Normandië echt wel, onder de naam vide grenier, een attractie voor toeristen die nu ook weer niet elke dag weten van welk hout pijlen te snijden. Ik bedoel: het is een tijdverdrijf als een ander. Ja, het is een tijdverdrijf. En altijd kom je ervan terug met iets waarvan je tevoren nooit had bevroed dat je het ooit zou willen bezitten, laat staan dat je het ooit zóu bezitten. Zo kon ik vandaag niet weerstaan aan de aanschaf van de drie Livre de Poche-deeltjes die Le Comte de Monte Christo beslaat, van een roman van Philippe Sollers (Passion fixe) en van een reisverslag van ene Jacques Cornet die in 1956 met een deux chevauxtje naar Tokio is gereden, en ook nog terug, en van een schilderijtje, voorstellende een meeroever nabij Castagnola (op de keerzijde van het ingelijste plankje, want meer dan een plankje met een eenvoudig lijstje is het niet, staat Castagola). Het landschap doet mij denken aan het Gardameer, waarmee ik toch wel een speciale band heb maar dat vertel ik nog wel eens een andere keer. Dat alles kostte mij € 5 voor het schilderij en € 3,5 voor de boeken. Boeken zijn niets waard. Toen ik de roman van Sollers stond te keuren (jaar van uitgave 2000, in de prestigieuze nrf-reeks van Gallimard, de gekende crèmekleurige band met het zwart-en-rode randje en de zwarte onderkastletters voor de auteursnaam en en de rode kapitalen voor de titel, nieuwprijs 110 FF taxes comprises ofte 16,77 €, een duidelijk ongelezen exemplaar overigens), sprak de mevrouw die naast me in een andere doos stond te grasduinen dat het niet zijn beste roman was. Ik had niet meteen door dat ze het tegen mij had, en toen ik dat wel doorhad niet meteen over wie ze het had, en toen begreep ik dat ze het over Passion fixe had, en toen zij zag dat ik het begreep, zei ze dat ik Femmes moest lezen en weg was ze.



Maar ik had het over de gedenkwaardige treurigheid van rommelmarkten. Die tristesse heeft ook, onder meer, met vergeefsheid te maken, en met veroudering: de kramers bieden dingen uit een vorig leven, hún vorig leven, te koop aan. Al die dingen zijn ooit allemaal uitgedacht, vormgegeven, gemaakt, begeerd, verkocht en gekocht, gebruikt eventueel, en nadien in onbruik geraakt, vervangen door ander en beter en mooier, en dan op den duur achtergelaten en vergeten, tot ze bij een grote opruiming of verhuizing opnieuw aan de oppervlakte kwamen, en dan spreekt natuurlijk die al even treurigmakende mercantiele instelling die mensen doet denken dat ze ook uit al die waardeloosheid nog een paar centen moeten puren, maar eigenlijk komen ze hier vooral de verveling te lijf gaan want ze halen op zo’n namiddag waarschijnlijk nauwelijks de omzet die ze van doen hebben om hun standgeld te financieren en dan blijft de enige winst die ze hebben behaald het passeren van hun tijd op een min of meer aangename manier: in het zonnetje, op een gezellig dorpsplein, en af en toe een koffietje in het café aan de overkant van de straat, dat op zo'n dag natuurlijk wél gouden zaken doet, en af en toe een praatje met een nieuwsgierige passant, die uiteraard altijd doet of het object dat hij aan een keurende blik onderwerpt hem niet interesseert – alsof die één of anderhalve of twee euro die ervoor worden gevraagd er werkelijk toe doen. Maar natuurlijk ziet die nieuwsgierige passant hier de ongegeneerde uitstalling van nutteloosheid en vergankelijkheid en van het grote vergeten waarin alles uiteindelijk wegzinkt, en hij bedenkt zich wel drie keer vooraleer hij toegeeft aan de – dat wéét hij ook wel – ijdele veronderstelling dat die objecten bij hem wél in ere zullen worden hersteld en een waardig tweede bestaan zullen krijgen. Zal ik Le Comte de Monte-Christo ooit lezen? Ik denk het niet, hé, want voor vijftienhonderd bladzijden Franse avonturen zal ik wel geen tijd meer hebben. En Passion fixe van Philippe Sollers, die zijn sigaretten met een sigarettenpijpje rookte, zijn pink nuffig in de hoogte houdend? Nadat ik, uiteraard want ik wil de goede raad van die mevrouw best wel opvolgen, eerst Femmes zal hebben gelezen dat al een jaar of drie ongelezen in mijn bibliotheek staat te wachten? Dat valt nog te bezien. En dat boek over die kerel, misschien wel een ver familielid van me, die in zijn tweepeekaatje naar Tokio is gebaggerd? Tja.

De valpartij van deze voormiddag, overigens, leverde me twee schaafwonden op, een op mijn linkeronderbeen en een tweede op mijn linkerbil. Ik behandelde deze blessures na thuiskomst met de Zweedse kruiden die ik aantrof in L.’s badkamer. Hun geur katapulteerde mij terug naar de jaren van mijn huwelijk, P. was immers een fervent gebruikster van dit wondermiddel – en sinds die tijd had ik het nooit meer gebruikt en had ik de specifieke geur ervan dus niet meer opgesnoven. En dat was dan toch ook weer een mooi moment van vandaag.




7372

K. - 240925


vrijdag 8 november 2024

een mooi moment, vorige week 57

241101

VOORNEMEN

Het was een prettig weerzien met G1, G2 en J, daar in De Bestemming. De driegangenmaaltijd was heerlijk, de wijnen sloten er naadloos bij aan. Negentien jaar geleden fietsten we samen naar Marseille. Dat ging niet zonder slag of stoot: in de buurt van Avesnes viel G1 in volle afdaling over een overstekende hond, een dag later werden we in de Champagne door Janssen en Janssens ei zo na een verkeerde richting uitgestuurd, ergens onderweg (ik weet niet meer waar) had J. mechanische pech, en in de Provence werd ik bevangen door de hitte. We hebben sindsdien elk ons leven geleid en zagen elkaar maar zeer sporadisch. Een paar jaar geleden vatten we dan het plan op om elkaar om de zes maanden te inviteren voor een maaltijd, op restaurant of thuis. Telkens zijn we blij elkaar terug te zien, en dit keer was dat in die mate het geval dat we plannen begonnen te smeden voor nog eens een gezamenlijk reisje, volgende zomer. Een mooi voornemen, voorwaar – nu nog een bestemming kiezen.

Ik logeerde bij G2 in Zomergem. Op een ereplaats in zijn huis herinnert nog altijd een door mij gemaakte foto aan onze reis van 2005.






afscheid van mijn digitaal bestaan 450

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

12 augustus 2017


Het mooiste moment van deze 28ste juli 2017, de tweede dag van mijn reis naar Frankrijk, was toen ik op mijn fietstocht halt hield in Blangy-le-Château om er, bij de bakker, iets te kopen. Ik was – voor mijn doen – erg laat opgestaan, om negen uur liefst, en ik had daarom haastig – want ik wou toch ook niet te laat vertrekken – een viertal sneden met de van huis meegenomen aardbeien- en rabarberjam belegd en daarbij ook nog een sneetje jonge gouda naar binnen gewerkt. Om kwart voor tien vertrok ik. En dus was ik al voor elf uur in Blangy. Ik had nauwelijks twintig kilometer gereden. Overwegende dat het best mogelijk was dat ik op de rest van mijn parcours, dat ik, met rugdekking van een Michelinkaart en mijn fiets-gps, voor een groot deel aan het toeval overliet – het zou mij tot vlak bij Lisieux voeren en, in het terugkeren, om Pont-L’Evêque heen – geen bakkerijen of welke andere winkel ook zou aantreffen waar ik de nodige mondvoorraad zou kunnen kopen om mij over de middag heen te helpen, besloot ik om alvast preventief tot de inname van de nodige suikers over te gaan. Ik vroeg aan de winkeljuffrouw, die gematigd vriendelijk van wal stak maar die, nadat ik haar vriendelijk had aangesproken, toch best aardig bleek te zijn, of ze rijsttaartjes had. Toen ze aangaf dat niet te kennen, maakte ik haar duidelijk dat rijsttaartjes te onzent zeer in trek zijn bij wielertoeristen. Ik liet mijn oog dan maar vallen op een crumbletaartje aux fruits rouges. Neen, ze hoefde het niet in te pakken, ik had een onmiddellijke consumptie voor ogen. Dat wist de jongedame wel te appreciëren, dat ik haar niet nodeloos aan het werk zette. Dit vervroegde middagmaal beet een gat van 2,10 euro in mijn vakantiebudget. Ik toog met mijn crumble naar de dichtstbijzijnde bank die, het zal wel speciaal uitgekiend zijn, van achter een plantsoen met fleurige veldbloemachtige sierbloemen en naast de dorpskraan het allervoordeligste perspectief bood op de belangrijkste straat van dit mooie, om niet te zeggen pittoreske dorp, met aan weerszijden kleurig beschilderde en bebloemde vakwerkhuizen en in het midden een rij vlaggen van alle landen van Europa en nog kleine en dus wellicht nog niet zo lang geleden aangeplante bomen, en daaronder, onder die vlaggen en bomen, geparkeerde auto's – ja, je moet ze érgens kwijt. Ik kon, tijdens het nuttigen van mijn crumble, die werkelijk voortreffelijk smaakte, het tafereel gadeslaan dat zich op de straathoek rechts van mij afspeelde tussen de eigenares van de bloemenwinkel – artisan fleuriste: marriage, deuil, location tout événement, décoration, cadeaux – en een klant, een vrouwelijke klant uiteraard, tussen de op de stoep uitgestalde, uitermate artisanaal samengestelde bloemstukken. Ik verorberde de heerlijke cake en de frisse rode vruchten – ik vermoed een samenstelling van framboos en braambes, ja, dat laatste ben ik wel zeker want toen ik alweer fietste, op de steile helling richting Saint Philbert-des-Champs, diepte ik met mijn tong zo’n typisch braambespitje op uit de holte die in een van mijn bovenste kiezen is ontstaan nadat daar een maand of twee een stuk uit is afgebroken. Zonder erg, maar ik moet van deze nieuwe desintegratie van mijzelf bij het volgende bezoek aan de tandarts, op 11 september of all dates, zeker gewag maken. Om maar te zeggen: dat gebakje, die bank, de kleuren van de huizen, vlaggen, bloemen, en dan die bloemenverkoopster en haar klant, en ik die daar zat en toekeek en alles wegspoelde met een slok fris water: het was een heerlijk moment en ik verdrong snel de metagedachte dat ik eindelijk eens aan niets hoefde te denken.




7371

Brugge, Stil Ende - 240925


donderdag 7 november 2024

een mooi moment, vorige week 56

241031

TIENKOPPIG

De natuur – nuja, natuur, ik bedoel wat daarvan overblijft – de natuur dus is de kluts kwijt. Eind oktober: de vogels zingen ‘s morgens vroeg, de zwanen op het Stil Ende baltsen en gaan elkaar te lijf, en er is zelfs een eendenkoppel dat een nieuw nest heeft uitgebroed. Tien kuikentjes maar liefst, ze hollen en buitelen en struikelen achter de kloek aan, richting voederbak, waar ze zonder angst of schroom naast de Canadese ganzen hun portie komen opeisen. Om snel te groeien, maar helaas, ik denk niet dat ze veel kans maken om door de winter geraken. Als er al een winter komt, natuurlijk. Maar toch, zodra de temperatuur gaat zakken, zijn deze vogels een vogel voor de kat.




afscheid van mijn digitaal bestaan 449

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

11 augustus 2017


Het mooiste moment van deze 27ste juli 2017, de eerste dag van mijn reis naar Frankrijk, was toen ik langs de départementale 149 van Blangy-sur-Bresle naar Envermeu halt hield bij het buiten elke bebouwing gelegen Grandcourt War Cemetery, waar vierenveertig Britten, acht Canadezen, een Australiër en een Nieuwzeelander begraven liggen. Het merendeel bestaat uit landtroepen die sneuvelden in juni 1940, tijdens de overhaaste terugtocht die door de film Dunkirk wordt belicht. Anderen stortten neer bij verschillende incidenten, onder meer kort na de landing van de geallieerden op de naburige stranden van de Cotentin. Ik ken de individuele verhalen van deze mensen niet en dat is, op een bepaalde manier bekeken, hoogst onrechtvaardig. Vooraleer ik de kleine, zoals altijd en overal keurig door de diensten van de Commonwealth War Graves Commission onderhouden begraafplaats betreed, eet ik mijn middagboterhammen op en drink een slok water. Dat neemt een kwartiertje in beslag en in die tijd passeert niet één auto op de fraai aangelegde, zich met weidse bochten door het glooiende landschap slingerende tweevaksbaan. Dat landschap neemt dit kleine vierkantvormige perceel vriendelijk in zich op. Niettemin ontstaat door de witte zandsteen waaruit de zerken en het kruis-met-zwaard en de dekstenen zijn gebeiteld een lichte, nauwelijks merkbare spanning tussen dit Britse grondgebied – want dat is het – en de omliggende akkers, een spanning die op de een of andere manier een vertaling is, of een vertolking, van de volslagen absurditeit van het feit dat de nauwelijks volgroeide gebeentes van deze overzeese mannen in de Franse aarde zijn opgenomen, zich ermee vermengen en de maïs voeden die hier, ondanks de droogte van de voorbije maanden, welig groeit. Wat zei ik? Mannen? Neen, kinderen zijn het (age 19, age 20, age 21...), die in plaats van hun leven te leiden naar hier werden geroepen of die, jawel, uit eigen beweging kwamen: ‘Royal Airforce Volunteer Reserve’, spelt bij sommige namen het overzicht op de website van de CWGC. Ook die ene boom in een van de hoeken van de begraafplaats put zijn sappen uit deze grond en geeft, samen met het gemillimeterde gazon, de zandsteen, de architectuur en de hele majestueuze omgeving, deze plek een onwaarschijnlijk krachtige zeggingskracht en uitstraling terug. Ik betreed het perk, lees het plakkaat met de informatie over het strijdgewoel dat, duidelijk vanuit het overwinnaarsstandpunt, niet als een glorieloze aftocht maar integendeel als een eerste stap naar de overwinning wordt afgeschilderd, en ook de in steen uitgehouwen mededeling, in beide talen die er hier toe doen, dat deze grond door Frankrijk uit erkentelijkheid (*) voor de bijstand, zonder dewelke de vijand nooit had kunnen worden verslagen, voor de eeuwigheid is afgestaan aan het Britse Rijk. En dan lees ik ook op enkele zerken de korte mededelingen: een naam, een leeftijd, een afkomst – altijd iemands kind – en soms ook nog iets over hoe er niets gaat boven het schenken van het eigen leven voor de vrijheid van wie overblijft. Ik maak enkele foto's, en dan ook nog een schets, en verlaat vervolgens dit oord – ik zal het niet licht vergeten, en nu ik erover geschreven heb nog minder.






(*) Naschrift. In Een zwervend bestaan, dat ik tijdens deze reis lees, reageert Bob den Uyl nogal korzelig op zijn waarneming op zo’n Brits kerkhof van een mededeling, in steen gebeiteld, ‘dat het kleine stukje grond van die begraafplaats een gift is van het Franse volk’. Den Uyl: ‘Als ze dan eens een keer wat weggeven, zal iedereen dat tot in lengte van dagen weten ook.’