woensdag 31 juli 2013

facebookbericht 404


Dat afscheid van Jan Becaus, hoe goedbedoeld en oprecht en menselijk ook, is natuurlijk het afscheid van de degelijke, bedachtzame, voorzichtige, respectvolle en soms wat trage journalistiek waarvan iedereen erkent dat ze de enige goede is en waarvan iedereen betreurt dat ze moet worden opgeofferd aan de dictaten van de commercie. Komt er een nieuwe Jan Becaus? Neen, die komt er niet. Hij was de laatste van een nu uitgestorven soort.

facebookbericht 403


Aan zatte feestvierders in Gent op de ochtend van de platte beurzen naar reacties hengelen bij de moord op A.R., dat is ook heel erg pienter van de VRT.

13 in z/w 196


driekleur 123


In de grote Japanse kamer die we betraden stond een toko no ma-altaar met chrysanten, een perkamentrol en een gouden waaier. En midden in de kamer stond een lage zwarte tafel met terracottakleurige kussen eromheen.


Douglas Coupland, Generatie X, 80

3308

Brugge, Gruuthuse - 130428

dinsdag 30 juli 2013

13 in z/w 195

Hoeke

13 in z/w 194


getekend 102



3307

Damme - 130428

maandag 29 juli 2013

facebookbericht 402


Ik vond toch dat Teeuwen er (gisterenavond in 'Zomergasten') soms over ging. Zijn veralgemeningen mbt de islam bijvoorbeeld. En dan die Engelse haatzaaier, die onze cultuur zonder verpinken superieur noemt. Superieur in sommige zaken, absoluut, maar in andere dan toch ook weer niet, me dunkt. Over het algemeen vond ik het een makke bedoening, de interviewer duidelijk niet in zijn sas. En dat Teeuwen zo nodig moest stout durven zijn, met zijn vingerdemonstratie en zijn negeren van het intussen toch wel stevig op tv ingeburgerde rookverbod. Tja. Neen, het was een gemiste kans. Ik had van Teeuwen echt meer verwacht. Goede keuze van fragmenten, maar de gesprekjes misten snedigheid en diepgang.

de wereldgeschiedenis in 100 voorwerpen 6


(gebaseerd op Neil MacGregor, Een geschiedenis van de wereld in 100 voorwerpen)

Stamper in vogelvorm, Papoea-Nieuw-Guinea (8000 jaar oud)

Welke woedende God heeft tienduizend jaar geleden het ijs
doen smelten en de zeeën tot stijgen gebracht? En waarom?
Welke reden had Zijn toorn? Nu is Hij dood en wij roepen
zelf een klimaatopwarming over ons af. En ‘t is zo al warm.

Aan een ijstijd kwam een eind en de mens, reeds redelijk
ver ontwikkeld, maakte daar het beste van. Hij proefde
van het velerlei eetbaars dat aan het nieuwe groen ontsproot
en moe van eeuwen jagen en jachten kon hij zich vestigen.

Hij koos, met zijn verstand, voor voedzame gewassen
die koken en vijzelen vergen en vroede vooruitziendheid.
Zo hield hij concurrenten achter zich. Hij verbouwde meer dan
nodig was, sloeg op en deelde en feestte met anderen.

Geen landbouw zonder godsdienst ook want goden zorgden
voor voorspelbaarheid in de seizoenen en een aanvaardbare
hoeveelheid calamiteiten op de korte baan. (Maar op het klimaat
zouden en zullen zij geen impact blijken te hebben. Geen gunst.)

Het menselijke aan deze vijzelstamper, gebezigd voor bijzondere
gelegenheden, is, behalve de sporen van gebruik op de kogel,
de vogelkop aan ‘t uiteinde van de steel: vrij en volstrekt
nutteloos, zich onttrekkend aan elke nooddruft. Kunst.


wolken 702



wolkenfragment uit Erich Kästner, Nota bene ‘45

702
Deze wereldhistorische jobstijding verduistert de zomerzon als een onweerswolk in zwarte en zwavelgele kleuren. (146)

wolken 694-701



wolkenfragmenten uit Julian Barnes, Hoogteverschillen

694
Een andere liefhebber, Victor Hugo, zei dat de ballon als een prachtige, voortdrijvende wolk was (…) (18)

695
Ze ontdekt dat er boven de wolken ‘geen stilte heerst, maar de schaduw van stilte’. (21)

696
Zijn foto’s tonen haar in weelderige kleuren, met een donsachtig wolkendek, rondwervelende stormstelsels, diepblauwe zeeën en roestkleurige continenten. (35)

697
We zaten boven de wolken en we vermoedden dat we over de monding van de Theems vlogen. De zon stond pal boven ons en het was, zoals de kapitein terecht opmerkte, verdraaid warm. Dus trok ik mijn jas uit, hing die aan punt van het anker, en antwoordde dat het feit dat we boven de wolken zaten in elk geval één troost bood. (53)

698
‘(…) Onder ons bevond zich een brede vlakte van donzige wolken die ons het zicht op het land of de riviermonding beneden ons benam, en toen zagen we een verbazingwekkend schouwspel. De zon’ – hij stak een hand in de lucht om de stand aan te duiden – ‘wierp de schaduw van onze ballon op die weidse wolkenvlakte. (…)’ (54)

699
Ze hingen boven de wolken, onder de zon, en Burnaby had zich zojuist verstout om zijn jas uit te trekken en zelfgenoegzaam in hemdsmouwen te gaan zitten. Een van de drie nam het fenomeen eerst waar en maakte de anderen erop opmerkzaam. De zon wierp op de donzige wolkenbank onder hen het beeld van hun vaartuig: de gaszak, de mand en, scherp omlijnd, de silhouetten van de drie aeronauten. Burnaby vergeleek het met een ‘gigantische foto’. En zo is het ook met ons leven: zo scherp, zo zeker, tot om de een of andere reden de ballon beweegt, de wolk optrekt, de stand van de zon verandert, het beeld voor altijd verdwenen is, alleen nog beschikbaar voor de herinnering, verworden tot een anekdote. (119-120)

700
En dan, iets verder, tekent zich weer een andere vraag scherp op die wolk af (…) (126)

701
We hebben de wolken om te beginnen al niet laten ontstaan, en we hebben ook niet de macht om ze te verdrijven. (127)

3306

Steenbrugge - 130427

zondag 28 juli 2013

13 in z/w 193

Brugge, Lauwerstraat

13 in z/w 192

Brugge, Wulpenstraat

78,2 * 95,7 * 1123,5


3305

F. - 130427

zaterdag 27 juli 2013

13 in z/w 191

Brussel, Station Centraal

13 in z/w 190

Brugge, Buiten Smedenvest

debuut 50-51


Tegen de stroom in


Tegen de stroom in, dat mag je wel stellen van de ondernemingszin van een uitgeverij die uitpakt met een nieuwe reeks die zich toespitst op poëziedebuten. En dat in een tijd waarin de meeste uitgevers, ook diegenen die zich voor de poëzie plachten in te zetten, de meeste would-be-dichters nul op het rekest geven, de pas opgeboende deur van het grachtenpand tegen de neus zwieren, terug naar af sturen. Dergelijk beleid heeft dus niet noodzakelijk met dichterlijke kwaliteiten te maken, maar alles met de economische realiteit. It’s the economy, you stupid.

Het siert Uitgeverij Marmer buiten deze realiteit te willen staan. Wij hopen haar publicaties (Marmer plant er vier per jaar) nog vaak in deze rubriek te kunnen verwelkomen.

Op kantoor

De jongeman op de trein die het ‘lyrische ik’ – wat een vreemd ding toch! – in het gedicht ‘De reis naar plekken waar ik mij liet gaan’ van Saskia van den Heuvel niet zag zitten, heeft vast en zeker iets gemist. Of Saskia van den Heuvel, die we gemakshalve toch maar een beetje zullen vereenzelvigen met dat ‘lyrische ik’, sympathiek is of aangenaam in de conversatie en wat weet ik nog allemaal waaraan een jonge vrouw dezer dagen hoort te beantwoorden, weet ik niet, maar een veelbelovende en bijwijlen nu al goede dichteres is ze wel en daar had die jongeman op de trein beslist zijn voordeel mee kunnen doen – zoals we met zijn allen weten in deze harde, onpoëtische tijden. Maar hij had een excuus: ‘De jongen in de trein had slechte ogen.’

De openingscyclus van Saskia van den Heuvels debuutbundel Misschien gebeurt er vandaag iets ‘Kantoor’ bestaat uit veertien vormvaste gedichten (telkens vier strofen van drie regels) die weinig heel laten van de ervaring op een kantoor waar het nieuwe managementdenken zorgt voor een ijzingwekkende maar hoogst functionele werkambiance: ‘Het meisje dat ruim vier jaar tegenover mij zat / kreeg op een keer kanker. Een manager deelde / ons dat graag volgens de vastgestelde lijnen mee.’ Van den Heuvel, die een aantal jaartjes op zo’n kantoor werkte alvorens de vluchtroute van de kunst in te slaan, brengt hoogst onderkoeld verslag uit van haar ervaringen. Ik vind het zeer herkenbaar want ik heb – evengoed op basis van eigen ervaring – aan dat managementdenken ook een broertje dood.

Ik kan me herinneren dat ik in een kantoor was
waar ik dagelijks op dezelfde stoel ging zitten
om diegene te zijn waarvoor ik was aangenomen.

Zo begint het en je weet meteen hoe laat het is. Er dient onmiddellijk redding te worden gezocht! En jawel, nog in hetzelfde (openings)gedicht luidt het: ‘Als niemand mij dat op een dag had gezegd / kon ik niet weten waar de koffiemachine stond. // Dan had ik je hand gepakt en was ik gaan dwalen / tot aan het gebouw waar we in de toekomst / aan elkaar konden zitten zonder strafbaar te zijn.’ De gespletenheid van de werknemer (ware zelf versus haar functie) tekent zich al af:

Als ik aan mijn bureau zat belden er mensen
die wilden weten of ik al wist hoe het zat. Ik wist
veel maar had geleerd vriendelijk te blijven.

Aan het einde van de maand kreeg je voldoening.
Ik heb dat als doel jarenlang voor ogen gehouden
tijdens mijn fitheidsmetingen en werkoverleggen.

In zo’n omgeving besta je, als kantoorbediende, enkel als knooppunt van lijnen op het organigram van de manager: ‘Ik moest eens van locatie veranderen vanwege iets. / Het arbeidsplezier leed daaronder maar men wist / mij te binden door mij te herformuleren op papier.’ Dit is poëzie, onder andere omdat bijna elk woord belangrijk is en daardoor in hoge mate onvervangbaar: ‘iets’, ‘men’, ‘binden’… Ja, gedichten zijn geen organigrammen.

Van den Heuvels kantoorervaringen – of die van haar lyrische ik – lijken tot een crisis te leiden. De ‘ik’ gooit het roer om, of probeert dat toch. Cyclus 2, ‘Van alles het afscheid’, brengt op zo mogelijk nog beklemmender wijze verslag uit van een medisch parcours, dat aanvankelijk niet echt soelaas biedt voor organigrammenallergie: ‘Het ziekenhuis waar ik ben is nieuw, hier denkt men in patronen, / wat je zegt blijft galmen tot niemand nog weet wat je kwam doen. / Dus zijn er pijlen en regels om te volgen en mensen die komen / en gaan.’ De kantoorlogica zindert nog na in de geest van diegene die er ziek van is geworden.

Saskia van den Heuvel schrijft een toegankelijke, verhalende poëzie. Je kunt er je altijd wel iets bij voorstellen. Ik denk dat zij dat ook bewust zo wil, getuige daarvan deze poëticale strofe uit het gedicht ‘Vraagje aan het gestolen geheugen’:

                  (…) Je moet niet alles wat ik zeg geloven, ik doe ook
maar wat om betekenisvol te lijken. Wat ons goed af gaat nekt
ons niet. Zo zoek ik een geheugen, heb ik tijd om te stelen en
een verleden dat zijn weerga niet kent om over te schrijven.

Het is allemaal niet zó belangrijk. En het is toch ook altijd wel een beetje therapeutisch. En soms denk ik ook: het is allemaal niet zo poëtisch. Of niet poëtisch genoeg. De meestal ongeveer even lange regels zorgen voor een cadans, dat wel, en er is af en toe een binnenrijm, en soms spannen die twee stijlelementen samen (‘De deur staat open, / ik laat de lampen aan, je ziet de hond nog liggen voordat we / slapen gaan.’) – maar deze poëzie blijft toch vaak ook te prozaïsch, de regels worden me iets te nadrukkelijk in functie van de lengte en te weinig in functie van betekenisverhogende enjambementen afgebroken, ik mis te vaak spervuur afkomstig uit de poëtische materiaalkoffer.

In de laatste afdeling, ‘Wisselende contacten’, verkent Van den Heuvel de modaliteiten van het samenzijn in een virtuele wereld waarin elk vooral op zijn eigen eiland, achter zijn eigen flatscreen, op zijn sterkst is maar waarin de interactie vaak toch allerarmoedigst verloopt. Je zou kunnen denken dat na het kantoor en de neergang van de eerste twee delen de ‘ik’ hier een uitweg zoekt, een manier om er terug bovenop te geraken. Maar dat verloopt niet zo vlot: virtueel is nu eenmaal niet echt. ‘Op het scherm is net zo goed niet te zien wat jou nu zo raakt’, luidt het in het gedicht ‘Wij ook van jou’. De gesprekspartner doseert wat hij van zichzelf prijsgeeft; ‘zo kunnen we geen verhaal van je maken’. En op het eind van het gedicht komt de vraag die bij een normale kennismaking vooraan hoort te komen: ‘Het strooien met die woorden, het krijsen / van geluk, het haalt ons uit de concentratie. Vertel. Wat is je naam.’ Het ontbreken van het vraagteken suggereert dat het niet eens een echte vraag is.

De kennismaking met debutante Saskia van den Heuvel, zoals die is verlopen via de openingscyclus ‘Kantoor’ in Misschien gebeurt er vandaag iets, heeft voor mij alvast het antwoord op de vraag ‘wat er vandaag dan wel gebeurt’ ingevuld. Ik kan namelijk zeggen dat ik vandaag een debutante heb leren kennen wier werk hoge verwachtingen oproept.

Rock-‘n-roll

De tweede bundel van het eerste duo waarmee Uitgeverij Marmer in haar nieuwe reeks uitpakt is Een dag niet gelachen is ook wel eens leuk van Mark Verver. De titel spelt onheil. Verver heeft al twee romans op zijn naam staan en van hem wordt gezegd dat hij ‘ongetwijfeld de meest getatoeëerde dichter van Nederland’ is.

Ververs gedichten waaieren veel minder breed uit dan die van Van den Heuvel. Er is ook geen duidelijke structuur in de bundel aangebracht. Verver moet het hebben van vondsten, korte shots, oneliners – zij het dan dat ze over meerdere lines zijn uitgesmeerd. Ik neem als voorbeeld ‘Borreltijd’:

Hij had al
twee kinderen
twee minnaressen
twee miljoen
en
twee verslavingen
toen hij met een
schok besefte:
ik ben slecht
en ongelukkig.

Hij schonk zichzelf
een borrel in:

een derde was op komst.

De pointe van dit gedichtje uitleggen is uiteraard overbodig, lastiger is het om te wijzen op de poëtische kwaliteit van dergelijke geintjes.

Soms wordt het pijnlijk. In ‘De stand’ belt de vader vanuit het ziekenhuis naar huis waar naar voetbal op tv gekeken wordt. ‘Ik vroeg / En? / Het is kanker, / was het antwoord.’ Waarop de vader vraagt ‘hoeveel het stond. / Wie hem / gemaakt had. / Hoe lang / het nog was.’ Dat levert een intens moment op, een prangende anekdote, maar is het poëzie?

Mark Verver brengt – ik parafraseer het achterplat want uit mijzelf zou ik het niet hebben gevonden – poëzie en rock-‘n-roll samen. Ja, dat zal wel. ’t Is het soort Kamagurka-rock-‘n-rollhumor waarmee we, in Vlaanderen toch, al een paar decennia worden belaagd: een stoerdoenerige, nonchalante, heilige-huisjes-omverwerpende vorm van Humo-achtige ‘humor’. Anti-intellectualistisch, recht-voor-de-raap, waardenvrij en jammer genoeg ook meestal waardeloos. Lees maar het gedicht ‘Ontwikkelingen’ (ik geef u de witregels, de twaalf regelafbrekingen vindt u vast wel zelf): ‘Vervelende dingen zijn op een dag ofwel nog een vervelende herinnering ofwel dodelijk vervelend. // Leuke dingen zijn op een dag ofwel niet leuk meer ofwel gevaarlijk leuk. // Je kunt niet winnen. Dat is vervelend. // Maar probeer het. Dat is leuk.’

Ja, proberen kan leuk zijn. Voor wie probeert. Niet noodzakelijk voor wie het probeersel moet ondergaan. Daar lijkt Mark Verver mij iets te gemakkelijk van uit te gaan, en zo blijkt ook uit zijn gedicht ‘Rorschach’: ‘Niet wat we zien / in al die vlekken / op papier // maar wat we doen / met het onbeschreven / blad / dat we waren / bij de start. // Met welke tekens / we het vullen / en wat we durven / laten staan. // Of het nou wel / of niet / iets voorstelt.’

Neen, het maakt wel degelijk iets uit of de tekens waarmee we het onbeschreven blad vullen iets voorstellen.

Ik zal welwillend zijn en Mark Verver toewensen wat hij zichzelf in ‘Je weet maar nooit’ op de hem kenmerkende weinig poëtische wijze toewenst:

Op een dag zal ik misschien
op deze periode terugzien
met een glimlach en denken
achteraf viel het eigenlijk wel mee. 

Er zijn – gelukkig – toch ook een paar goede momenten in deze bundel. ‘Arbeid maakt vrij’ is een ritmische riedel van het opstaan en het zich naar kantoor spoeden. Verver roept alle hens aan dek om de strakke cadans van de eerste strofe – ‘Christus! Krijsen / klotewekker! / schrikkend schieten / overeind. / Dag nog donker / net nog dromen / dromen nu weer / aangelijnd.’ –  tot het einde toe vol te houden: ‘Weer maar koffie / roeren roeren / dan eens geeuwen / dan weer gapen. / Steeds diezelfde / toekomstdromen: / eerst pensioen / dan eeuwig slapen.’ Ook het gedicht ‘De weg van alle vlees’ brengt een mooi moment. Het verhaalt over een begrafenisstoet (in stoet achter de wagen met de vader aan?): de ik ziet ‘twee passanten’: ‘De zon verlichtte / hun gezicht. / Ze hadden / een kroket.’ ‘Ik weet niet waarom,’ voegt Verver daaraan toe, ‘maar hen herinner ik / mij het best.’ De rest van het gedicht is overbodig: ‘Voor hen was er / niets gebeurd / en niets veranderd. // Ik herinner mij / die twee het best.’


Saskia van den Heuvel
Misschien gebeurt er vandaag iets
Marmer, Baarn, 2013
72 p./ € 12,50

Mark Verver
Een dag niet gelachen is ook wel eens leuk
Marmer, Baarn, 2013

72 p./ € 12,50

Deze recensie verscheen eerder dit jaar in Poëziekrant.

facebookbericht 401


Ik ben ook een paar keer personage geweest in de bellettrie van anderen. En 't lijkt wel een wet dat je meer kans maakt met naam en toenaam te worden genoemd in een context die ongunstig voor je uitvalt dan in een gunstige. Nuja, dat van Brouwers is geen bellettrie eigenlijk, maar essayistiek of polemiek - en dat maakt zijn vergissing kwalijker. Toevallig las ik deze week het stuk in Restletsels, en ik dacht nog: tiens, Flamend?, dat lijkt me toch kras dat die zoiets over Brouwers zou geschreven hebben... Maar je gaat dat niet verifiëren natuurlijk, en je leest verder - en er blijft altijd iets van hangen. Te meer omdat ik voor Brouwers een schier grenzeloze bewondering heb. Als ik de bewuste passage er op nalees, kan ik niet anders dan vaststellen dat 'Jan Flamend' het in het door Vinken aangehaalde citaat over de polemicus in het algemeen heeft, en dat Brouwers dat dan op zichzelf, in zijn 'hoedanigheid van strijdlustig polemicus', heeft betrokken. Niets aan de hand dus, 't is een geval van selectief citeren.

3304 / mirage 73

130414

vrijdag 26 juli 2013

los ingeslagen 105


29 mei 2013

We worden – het is het seizoen! – meegenomen naar de aspergeteelt op een of andere Kempense zandgrond. Zangerig legt aspergeboer X ons uit hoe de oogst verloopt. Plastic zeilen worden gekeerd, witte respectievelijk zwarte kant naar boven: dat maakt zes graden verschil. De scheuten schieten opwaarts, lucht en licht tegemoet. Vreemd, denk ik, hoe kunnen ze, diep in grond en duisternis gehuld, weten waar ‘boven’ is? Dat zou ik X vragen. Maar X legt iets anders uit: dat de grond perfect gekorreld moet zijn want de aanwezigheid van stenen zou kromme asperges opleveren omdat die op hun weg naar ‘boven’ rond die stenen zouden moeten groeien, en kromme asperges, die lust niemand. Ze laten zich ook niet makkelijk verpakken en schillen. Ook daarom moeten ze recht zijn. Wanneer de scheuten de gewenste omvang (lengte en dikte) hebben, kunnen ze worden uitgegraven en afgekraakt. Kraakwit, goed stijf en kakelvers worden ze gesorteerd en klaargemaakt voor verkoop en consumptie. Echt vers zijn asperges als ze, wanneer je twee exemplaren tegen elkaar aanwrijft, een piepend geluid voortbrengen. Niet klaaglijk maar eerder een beetje kirrend, frivool, genietend. Ja, inderdaad, een uit de kluiten gewassen asperge heeft wel iets van een penis in erectie. Dat hele aspergegedoe staat trouwens bol van de dubbelzinnigheid. En de makers van deze bijdrage voor het kookprogramma Dagelijkse Kost doen er nog een schepje bovenop. Op de voorgrond zien we zo’n stevige witte fallus de kop opsteken. Straks wordt hij uitgetrokken maar nu staat hij nog fier in de grond. Op de achtergrond ontfermt een aspergeplukster zich over de oogst van een volgende rij. Zij buigt voorover – de aspergepluk vergt stevige ruggen – en zie, door de halsopening van haar wat losjes zittende T-shirt zien wij hoe haar rijke natuur zich, in het beeld vlak boven de reikhalzende asperge op de voorgrond, mild aan ons toont. Voorwaar een smakelijke hors d’oeuvre.

3303

130420

3302

Brugge, Gouden Boomstraat - 130420

donderdag 25 juli 2013

wolken 688-693



wolkenfragmenten uit Geert Mak, Reizen zonder John

688
Het is een mooie nazomerochtend, lichtbewolkt, het begin van een warme dag. (64)

689
Aan de horizon de bergen, grijs in de wolken, als verre giganten. (130)

690
(…) James Clark, een metaalarbeider, die te pletter viel vanaf een wolkenkrabber in aanbouw en eindigde als ‘een ingezakt, vormeloos hoopje vlees, bloed, botten en lompen’. (223)

691
Een blauwe lucht met witte wolkengaten. (320)

692
Het is een frisse najaarsdag, de bomen ruisen, het gras geurt, de zon schijnt tussen de wegtrekkende wolken door, opeens is reizen weer een feest. Nog een laatste bui. In de weiden langs de rivier staat het bruine vee met de kont in de regen. Verderop loopt een kudde wapiti’s. Boven de heuvels hangen flarden mist en wolken, zo nu en dan licht alles op in een felle straal zon. (344)

693
De volgende dag bestaat uit grijzen, witten en blauwen. Boven de kust is de lucht open, verderop hangen zware buien boven de oceaan, de zon schiet erdoorheen, over de heuvels links hangt een grijs waas, daarvoor kleine witte wolken tegen het lichtste blauw, zo begint hier de dag. (345)

3301

Brussel, Marollenwijk - 130419

3300

Brussel, Leuvenseweg - 130418

reactie


Beste Pascal,
Misschien plezierig om te bedenken bij je wolkenrubriek: de Illuminations van Arthur Rimbaud zijn voor een groot deel wolkenluchten (zie mijn studie: La Clef des Illuminations, Amsterdam: Rodopi 2008). Overigens vind ik jouw blog nog steeds een van de beste die ik ken.
Van harte,
Paul Claes

maandag 22 juli 2013

Orhan Pamuk, Istanbul


In Istanbul brengt Orhan Pamuk twee op zichzelf staande verhalen samen: enerzijds de geschiedenis en het karakter van een stad die twijfelt tussen Oost en West, anderzijds het eigen levensverhaal, althans het verhaal van de jaren van de kindertijd en de zoektocht naar een bestemming. Uiteraard is dit geen kwestie van nevenschikking: Pamuk zoekt naar wat in hem zijn ervaring van de stad heeft gevormd, en vice versa, hoe de stad waarin hij is geboren en opgegroeid hém heeft gevormd.

Het is niet eenvoudig om de vinger te leggen op wat er nu precies mis is met dit boek. Pamuk is zeer verdienstelijk, daar niet van, in het samenbrengen van massa’s gegevens over zijn stad – maar op de een of andere manier is hij er niet in geslaagd om de verbinding met zijn levensverhaal volledig harmonieus en op een noodzakelijke manier te laten verlopen. Je blijft in dit weefsel voortdurend de naden zien; ’t is en blijft een patchwork, een conglomeraat van uitgeknipte – stuk voor stuk lezenswaardige – stofjes en restjes (weetjes); het wordt nergens een mooi afgewerkte gobelin waaruit niet één draad mag verwijderd worden of het hele ding begint te pluizen en rafelen.

Pamuk zegt mij iets te nadrukkelijk dat ‘weemoed’ de karaktertrek is die zowel zijn stad als hemzelf kenmerkt. Als een schrijver dat te vaak uitdrukkelijk stelt, geloof je het als lezer op de duur niet meer – Pamuk gebruikt ook voortdurend het woord ‘weemoed’, waarmee hij zondigt tegen een basisregel van de poëzie, die stelt dat je het gevoel dat je wilt uitdrukken niet mag benoemen. De weemoed van de stad heeft te maken met de glanzende keien in de achterafstraatjes, met het loeien van de schepen op de Bosporus, met het nergens bijhoren (niet bij Oost maar ook niet bij West), met de teloorgang van een cultuur die ooit veel rijker en gelaagder was dan het westerse mercantilisme dat nu ook in Turkije de overheersende levenswijze is geworden. De weemoed heeft te maken met de teloorgang, met de talrijke branden, met het failliet van een eerste liefde, met het failliet van het huwelijk van de ouders…

De verwevenheid van stadsportret en autobiografie heeft tot gevolg dat Istanbul geen ‘neutraal’ boek is. De stad is in een vervalperiode terechtgekomen, maar anderzijds kennen we allemaal de glorie die Orhan Pamuk te beurt is gevallen – en zo wordt Istanbul het verhaal van iemand die, aanvankelijk gebukt gaande onder het verval en de daaruit voortkomende weemoed van zijn stad, het toch maar mooi heeft weten te maken. Dat maakt toch een beetje een zelfbejubelende indruk.


Er zijn nog wel auteurs die het zelfportret en het stadsportret door elkaar hebben gehusseld. Een van de bekendste voorbeelden is James Joyce, wiens hele oeuvre eigenlijk in deze categorie valt, zeker Een portret van de kunstenaar als jongeman en, nog nadrukkelijker, Ulysses. Maar er is een belangrijk verschil met Pamuk: Istanbul is geen fictie, Ulysses is dat wel. Waar de Turk documenteert, fictionaliseert Joyce. Zijn held, Stephen Dedalus, mag dan al zeer goed lijken op de jonge James Joyce die we kennen van bijvoorbeeld de biografie van Richard Ellmann, hij blijft in A Portrait en in Ulysses een personage. En op de een of andere manier lijkt het wel of het Dublin van Joyce meer tot leven komt dan het Istanbul van Pamuk. Het komt mij voor dat dit misschien wel iets met dat fictionaliseren te maken zou kunnen hebben. Als dat zou waar zijn, zou de paradoxale conclusie luiden dat je voor een goed zelfportret een dosis fictie nodig hebt – en dan is Istanbul, hoe goed en mooi ook dit boek geschreven is, een argument ex contrario voor fictie.

3299

Brugge, Station - 130418

zondag 21 juli 2013

wolken 687


wolkenfragment uit J.M. Coetzee, Hij en zijn man

687

Alles wat hij ziet is een vreemd gevormde wolk, aan de ene kant lichter dan aan de andere, door de zon. (15)

wolken 686


wolkenfragment uit Louis Paul Boon, Hij was een zwarte

686

De berghellingen staan vol gele ginst te vlammen tegen den donkergroenen achtergrond van de bosschen. En het is wel dat er af en toe een wolk voor de zon komt schuiven of ge zoudt uw frak uitschieten en beginnen te schrijven over die blauwe vallei ginder. (16)

13 in z/w 189

Brugge, Ezelpoort

los ingeslagen 104


29 mei 2013

Een voornemen: me niet meer bezig te houden met de N-VA. Dat lost zichzelf wel op. En misschien moet ik maar wat meer oog hebben voor de problemen die er écht toe doen: dat we geen lente krijgen en misschien straks ook geen zomer – en dat is maar een van de tastbare gevolgen van de klimaatopwarming; dat we veel te goedkope kleren dragen; dat onze voeding gemanipuleerd en geprivatiseerd wordt; dat er resistente bacteriën op ons af komen; dat we aan de lopende band gedesinformatiseerd worden; dat ons sociaal weefsel uit elkaar is gevallen (‘Kinderen van gescheiden ouders scheiden op hun beurt veel meer dan kinderen wier ouders niet uit elkaar zijn gegaan,’ zei mijn notaris onlangs en hij kan het weten); dat we onmogelijk aan al deze problemen tegelijk het hoofd kunnen bieden. En dan is er nog Proust en het probleem van de rol van de erotiek in de esthetica.

60,5 * 95,4 * 1045,3


de wereldgeschiedenis in 100 voorwerpen 5


(gebaseerd op Neil MacGregor, Een geschiedenis van de wereld in 100 voorwerpen)

Clovis-speerpunt, Arizona, (11.000 jaar oud)

Groener is het aan de overkant. Altijd.
Dat drijft een mens voorbij de horizon.
Als stelling staat ingeschreven in de genen:
aan deze zijde ligt nimmer het paradijs.
En zo is het eeuwige trekken ontstaan.
Uit Afrika weg. En dan ook uit Azië weg.
Dat kon toen tijdens een ijstijd de Bering-

straat tijdelijk niet ondergelopen was
en bijgevolg zeer wel overbrugbaar.

Achter het vluchtende rendier en de bizon
aan stootte de stamvader aller indianen
op de wilde leegte van Alaska. Een paar
generaties later bereikte hij de steppen
van wat nu New Mexico mag heten.
In de hitte van het plaatsje Clovis aldaar
werd een exemplaar gevonden van het

wapentype waarmee na drie millennia
reeds alle mammoeten waren gekeeld.

Een bloederig paradijs werd het derhalve,
rood als de dood. En nadat een opnieuw
gestegen zeespiegel elke terugkeer had af-
gesloten een hortus conclusus bovendien.
Daar zat, gecolloqueerd op zijn continent,
de Clovismens. Wat moest nu groener zijn?
Bang verbeidde hij der Spanjaarden komst.


3298

Nonkel L., neef R. en neef S., Maasmechelen - 130413

zaterdag 20 juli 2013

getekend 101


3297

Neef L., tante L., neef R. en S., Stokkem - 130413

vrijdag 19 juli 2013

los ingeslagen 103


23 mei 2013

Hallucinant, het interview in De Standaard van 18 mei met Jan Peumans, N-VA-coryfee en voorzitter van het Vlaams Parlement. Hij doet schamper over linkse mensen die tégen het nationalisme zijn. Stel je voor! Dat is bijvoorbeeld in Catalonië niet zo! Daar heb je ook linkse nationalisten! Peumans geeft toe dat hij als politicus ter linkerzijde begonnen is, ‘maar dat is veertig jaar geleden’. Alsof een solidaire instelling een kinderziekte is. Overigens is de N-VA volgens Peumans helemaal niet zo onsolidair als sommigen beweren. Kan best zijn, maar wat wijst de praktijk van intussen een halfjaar gemeentepolitiek uit? En wat met Peumans’ volgende bewering? De partij onderschrijft weliswaar het neoliberalisme maar dat doet ze alleen maar om haar nationalistische doelstellingen te kunnen doordrijven: ‘Dat sociaal-economische programma staat voor een stuk ten dienste van ons nationalistische project.’

Peumans zegt hier dus, met zoveel woorden, dat zijn neoliberalisme instrumenteel is ten aanzien van het hogere doel van het nationalisme, lees: de splitsing van het land en het uitroepen van de onafhankelijke republiek Vlaanderen. Waaruit idealiter – zo denk ik er dan bij – alle niet-Vlaamse of niet-flamingante elementen zullen zijn weggezuiverd: de Belgische elementen bijvoorbeeld, en zeker de belgicistische en, in de optiek van Peumans, ook de linkse. (En laat ons vooral de ‘culturele elite’ niet vergeten want die is per definitie links.)

Oké, men heeft het recht zoiets te willen en men mag voor mijn part een unverfroren collectief egoïsme huldigen. Dat is allemaal mogelijk in een democratie en er zijn nog dictators aan de macht gekomen met 33 procent. Maar Peumans moet niet zo inhakken op de linkse mensen die zich niet achter zijn nationalisme willen scharen. De motivering die zij hiervoor hebben is beslist oorbaar en verdedigbaar en kan door wat in dit interview te lezen staat alleen maar worden gesterkt: een nationalisme dat de eigen rijkdom en superioriteit moet vrijwaren, zoals het Vlaams-nationalisme, is een vorm van egoïsme en gaat – wat Peumans er ook over moge beweren – als onsolidaire attitude in tegen de corebusiness van het gauchisme.

13 in z/w 188

Sint-Kruis, Eikenberg

13 in z/w 187

Brussel, Kunstberg

getekend 100


3296

Nonkel L., Maasmechelen - 130413

donderdag 18 juli 2013

facebookbericht 400


'Uit talloss veel miljoenen' is een leuke tikfout aangezien 'Een wonderkind of een total loss' een verhalenbundel is van Hermans. Of is het bedoeld, om er de aandachtige lezers uit te halen? Mooi stukje, Pierre. Het 'spoort' (pun intended) mij in elk geval aan om nog maar eens te proberen mijn weerstand tegen Hermans te overwinnen. Wat ik wel nog weet, is dat ik hem in 1996, toen ik op De Standaard werkte, moest 'begraven'. Hij stierf niet helemaal verwacht en het was de tijd voor het internet etcetera. Er was enkel een knipselmap en vier uur tijd: het nieuws bereikte ons om 16 uur en de deadline voor de cultuurpagina lag op 20 uur.

3295

Maastricht - 130412

woensdag 17 juli 2013

ingeprent 5



Orhan Pamuk wijdt in Istanbul, dat het portret is van een stad maar ook een zelfportret, een hoofdstuk aan zijn relatie als kind met zijn twee jaar oudere broer, Şevket, die, vreemd genoeg, in dit hoofdstuk niet bij zijn voornaam wordt genoemd. Uiteraard was die broer altijd dominant, en beide zonen waren voortdurend in competitie en concurrentie verwikkeld. Soms speels, soms op het scherp van de snee. Er kwamen ruzies van, en dan trok Orhan zich terug in zijn tekeningen. Maar ze waren tot elkaar veroordeeld, die twee, zoals broers die niet al te veel in leeftijd van elkaar verschillen, dat kunnen zijn. En zeker als er in het gezin geen andere kinderen zijn. Tot op het punt dat je kunt zeggen dat zo’n broer nog meer dan de ouders een beslissende invloed uitoefent op wie je wordt.

Er staan in het boek geen expliciete gegevens vermeld bij deze foto. Uit de context, die in dit geval letterlijk de om de foto heen gedrapeerde tekst van Pamuks boek is, kunnen we opmaken dat het een kiekje moet zijn uit een van de familiealbums. Maar dan wel een van een opmerkelijke kwaliteit, die zeer veelzeggend bijdraagt tot een confirmatie van wat de tekst aanvoert. We zien de twee broers, ruggelings. Op de voorgrond de jongste, Orhan dus. Het feit dat hij naar zijn oudere broer kijkt, drukt een relatie van afhankelijkheid en ondergeschiktheid uit. De oudere broer neemt de houding aan van een volwassene. Koppig, nonchalant. Beide broers vormen nog een wereld op zich: ze staan, als een zinsdeel tussen haakjes, ingeklemd tussen beide palen. Ze kijken uit over wat wellicht de Bosporus is, een belangrijk ‘personage’ in Orhan Pamuks boek. Links van de linkse paal zien we een vaartuig, mogelijk een voertuig naar een andere, ruimere, latere wereld. Opmerkelijk is dat het koppel grote-kleine broer wordt weerspiegeld door het koppel groot-klein vaartuig (want er hangt aan de grotere boot een sloepje vast).

De foto is in het boek vreemd gekadreerd. Wellicht is een deel van de boven- of onderkant afgeknipt. Waarschijnlijk de onderkant want spontaan zal de – wellicht niet professionele – fotograaf geneigd geweest zijn beide kinderen volledig in zijn kader te vatten.

Foto aangetroffen in Orhan Pamuk, Istanbul, 334

52,2 * 95,7 * 984,8


13 in z/w 186

Brussel, Wetstraat

debuut 49


Een wak in het ijs


Vier cycli, met respectievelijk zeven, twee maal acht en één keer elf afwisselend getitelde en titelloze, breed over de bladspiegel uitwaaierende en onregelmatig gestrofeerde gedichten. De cycli heten: ‘Familie’, ‘Wasdagen’, ‘Overblijvers’ en ‘Finse meisjes’. Zo heet ook de bundel: Finse meisjes, en op het achterplat maken we kennis met de debutante: ‘Kira Wuck (1978) is half Fins, half Indonesisch en groeide op in Amsterdam. Ze won in 2012 het Nederlands Kampioenschap Poetryslam en maakte indruk op vele festivals.’ Zo weten we meteen dat Wuck de weg naar het debuut gevonden heeft waar heden ten dage die weg ligt: niet meer in de hemel van tijdschriften (op enkele gedichten in Tirade na in het geval van Wuck) maar wel – voornamelijk – langs het vagevuur van optredens, wedstrijden, declamaties, slams. Zal die declameerbaarheid in dit debuut doorklinken? En zo ja, ten goede?
Half Fins, half Indonesisch. Op de foto op het achterplat zien we een jonge vrouw die met een hand de helft van haar aangezicht aan onze blik onttrekt. En in de zichtbare helft is dan ook nog eens het oog neergeslagen. Niettemin valt hier meer van haar te zien dan op het voorplat: daarop staat een vrouwelijke figuur, tot onidentificeerbaarheid verhuld door middel van een pluchen konijnenkop waarvan de kleuren en het pelspatroon opvallende gelijkenissen vertonen met de kleuren en het pelspatroon van het levende konijn dat door deze vrouw tegen de boezem wordt gedrukt. Door deze gelijkenissen tussen pluchen kop en levend konijn ontstaat een vreemde associatie: de met konijnenkop getooide vrouw koestert eigenlijk een representatie van zichzelf. In plaats van een halvering (op het achterplat) ontstaat hier een soort van verdubbeling.
Interpretatie van de verpakking. Ik heb nog altijd niet één gedicht gelezen. De familienaam ‘Wuck’ intrigeert mij overigens in hoge mate.
In de openingscyclus leren wij leden van de familie kennen. Het laat zich raden dat er in deze Fins-Indonesisch-Amsterdamse entente hiaten te bespeuren zullen zijn.
De opa is er niet meer, vernemen we in het openingsgedicht ‘Familie’. In de stad ziet de ik hem voorbijmarcheren: ‘door de straat met een rechte rug / de oorlog zat nog in zijn ledematen’ – maar dan verdwijnt hij weer uit het zicht. Er is ook sprake van een ‘brief die mijn vader schreef en nooit had verzonden’. Afstand, onherroepelijkheid, onvermogen tot contact.
Oma, zo vernemen we in een volgend gedicht, ‘had graag bij de maffia gewild / want die zorgen tenminste goed voor hun familie’. Dit is niet van aard om resoluut te veronderstellen dat de Wucks het genoegen kunnen smaken van op hechte familiebanden te bogen. Toch lijkt de ik, die bovendien blijkens het gedicht ‘Mijn ouders zijn goed in ontvreemden’ getuige is van familiale anomalieën –‘Mijn vader brengt nooit zijn elpees terug naar de bibliotheek’ en ‘Mijn moeder is verliefd op mijn logopedist’ – het vertrouwen niet te verliezen:

Mijn vader leert mij fietsen en laat mij los op een berg
mijn voeten zoeken naar de trappers en ik ben bang
maar hij weet dat ik het kan vandaag

Er is – mede door drank, scheiding etcetera – afstand en die wordt verder uitgediept in het gedicht ‘Zij is mijn moeder niet maar zwaait’. Het kind gaat in de stad op zoek naar haar moeder. Een moeder zwaait maar zij is de moeder niet en: ‘ik zocht en zocht tot er niemand meer was’. Treurnis. Treurnis alom. De ‘ik’ lijkt opgenomen te worden, ze raakt afhankelijk van hulpverlening. In het gedicht ‘Uitzicht’ treedt zij opeens aan als derde persoon – dissociatie – en is er sprake van een televisie die op ruis staat en van een ‘verpleegster’. 
Het slotgedicht van deze eerste cyclus is zo mogelijk nog schrijnender, maar dan wel op een heel mooie manier:

Als het regent op zondag
regent het bij ons anders dan bij anderen
de lucht is droger en de kat laat zich niet aaien

Vroeger hadden we een kijkgat in de schutting
daarachter gebeurde het

Vanuit de achtertuin zie je waar de vaat zich opstapelt
wat de afstand is tussen geliefden
als ze elkaar net niet raken

Intimiteit is erachter komen dat je met iemand
naar hetzelfde punt staart
zoals naar mijn ouders
die voor de zoveelste keer de muren witten

Elders in de bundel wordt gesuggereerd dat er al veel serviesgoed is gesneuveld.
In de tweede cyclus, ’Wasdagen’, heeft Kira Wulck het over de liefde – of toch over een poging tot. En het is niet de eerste poging: ‘Het begon allemaal op zo’n avond dat ik vergat / wiens handen zich op mijn buik probeerden te nestelen’. Het blijft echter voornamelijk bij willen en niet durven, bij kunnen maar niet mogen. Een brug wordt niet geslagen, personen raken uit evenwicht als je ze te dicht nadert: ‘er zijn ruimtes die we delen / […] / maar vanaf mijn kant zie ik je graag’. Dat dubbelzinnige ‘delen’ is mooi. Liever wordt met de handen een tafelpoot omklemd, ‘zodat we elkaar niet hoeven te raken’. Dan kom je weer iemand tegen in de wasserette (in het gedicht ‘Wasdagen’) en je gaat met hem mee – misschien omdat je ‘de belofte [voelt] / dat we iets kunnen worden wat nog nooit iemand gelukt is’ maar je belandt met hem, ‘voordat je het weet’, ‘in een flamencobar’, waar je ‘elkaar wanhopig aanstaart / vraagt of het morgen mooi weer wordt / en waar de was gebleven is’.

Als we uiteengaan zeg je
dat je de was niet meer op zaterdag doet
dat we voortaan de wasdagen zullen verdelen.

Hoe anders kan ik dit begrijpen dan als een voornemen om elkaar niet meer te ontmoeten? De conclusie van zo’n ontmoeting staat in het gedicht ‘We zijn’: ‘Je zegt […] / dat als er een geschikt moment zou zijn om dood te gaan / dit er misschien wel een is’.
Die laatste zin zindert na in de derde cyclus, ‘Overblijvers’: ‘als er een plek is waar je van de wereld kunt af stappen / dan is dat hier’. Ook in deze afdeling spiegelt Kira Wuck ons geen leven-als-lolletje voor: ’t lijkt vooral kommer en kwel. Met het (over)blijven (van een partner) zet meteen de langzame teloorgang van de relatie in: ‘De meeste dingen breken ontzettend langzaam’. Dood en vergankelijkheid dringen tot diep in het leven door:

Hij ligt in bed met zijn sokken van gisteren
lichtblauwe reclamefolders met palmbomen
meisjes in bikini’s stapelen zich op
daartussen vleesreclames
vanbinnen zien we er allemaal uit als gehakt

…en we moeten verder met eelt op de ziel, of erger: ‘Zijn ziel heeft de pureermachine niet overleefd / nu leeft hij verfijnd / witte muren vangen lucht / soms wringt hij zijn handen naar buiten // Beschaafd vult hij zijn tijd met pingpongen’. Dit is een explosieve mengeling van absurdisme en diepe melancholie. Troost is weliswaar mogelijk, maar we vinden er enkel in de kookprogramma’s op tv een dosis van: ‘Meestal verschuil ik mij in de keuken / waar ik maaltijden maak om te troosten / wat ik niet kan zeggen garneer ik op de borden’.
Niet dat koken veel uithaalt, zo blijkt uit het openingsvers van de vierde cyclus met de nochtans hoopgevend-lichte titel ‘Finse meisjes’: ‘Eenzaamheid ruikt naar kalfslever in een ovenschaal’. Maar ja, Finland, is dat niet: lange winternachten, grove leut in de sauna, muggen des zomers en sloten drank om het verdriet te stelpen dat wordt veroorzaakt door het feit dat het land veel te groot is voor zo weinig mensen?

Je komt niet weg voordat alles ontdooit
daarom trouwt men hier snel

Soms hakt er iemand een wak in het ijs
om te kijken of hij nog leeft
in de sauna worden vriendschappen geruild voor bier
Woorden zijn spaarzaam als het licht

Finland is een land waar veel koude heerst. Dat scherpt de geur aan. Wuck werkt opvallend vaak met geuren: het ruikt in haar gedichten ‘naar verkoolde worst’, ‘naar zoete hond’ en ‘naar vis’ (‘rotte zalm’), ze heeft het over de geuren die in kleren en in de gordijnen blijven hangen, over een Kerstman wiens ‘adem ruikt / naar sterk schoonmaakmiddel’ en over ‘vrouwen die naar wc-eend ruiken’. Deze bundel is doordrongen van een kille, aseptische geur – een die steriliteit, hygiëne en nog meer vrieskou (frigiditeit) aanvoert. Ja, Finse meisjes zijn heel erg koud. Ze vriezen in, als vissen in een schots die komt aandrijven op het smeltwater – ‘je hebt alleen een beitel nodig om dichtbij te komen’. En neen, ook in cyclus vier worden de eenzaamheid en de onoverbrugbare kloof tussen de mensen, zelfs niet tussen geliefden, niet tenietgedaan.

Toen ik iemand zag die heel erg op jou leek
wou ik mijn mond op de zijne drukken
daarna zijn hart uit zijn borstkas snijden
en in een vissenkom doen


Finse  meisjes is een debuutbundel die pas na een tweede of derde lectuur geheimen begint prijs te geven – alsof je uit een klomp ijs de verborgen inhoud moet ontdooien. Komt het ingevrorene vervolgens tot leven? Ja, minstens ten dele. Een bepaald levensgevoel is zeker sterk aanwezig. ‘Je kan heel vrolijk kijken zonder te glimlachen / zei de ambtenaar’. Maar misschien blijft Wuck te zeer in een nuchter – en ontnuchterend – parlando steken en vergeet zij te vaak om de poëtische kwaliteiten van haar taal te verkennen (en te tonen). Met haar mix van bizarre elementen en schijnbaar naïeve wreedheid toont zij zich verwant met een dichteres als Delphine Lecompte, maar Wucks gedichten blijven te prozaïsch. Al kan ik mij voorstellen dat deze gedichten in een declamatie wel heel goed en rechtstreeks aankomen. 

Kira Wuck
Finse meisjes
Podium, Amsterdam, 2012
54 p./ € 15

Deze recensie verscheen in Poëziekrant december 2012

3294

Omgeving Valkenburg - 130412

dinsdag 16 juli 2013

13 in z/w 185

Brugge, Albert I-park

3293

S., omgeving Maastricht - 130412

maandag 15 juli 2013

los ingeslagen 102


18 mei 2013

Dat het gebrek aan voldoende ervaren en competent politiek personeel veel te snel groeiende politieke partijen parten speelt, is geweten: je kunt beter geleidelijk de felbegeerde macht verwerven. Sinds de installatie van de gemeentebesturen waar de N-VA de plak zwaait, is er al behoorlijk vaak geblunderd. Na amper vier maanden kan er al een stevig blunderboek worden samengesteld. Boom, Aalst, Antwerpen… – de lijst is lang genoeg. In Antwerpen bijvoorbeeld was er nog maar net het geklungel met het omkopen van de ‘burgers’ die een verhuizing van de Sinksenfoor hadden weten af te dwingen. Het ongedaan maken van de – door het gerecht uitgesproken! – maatregel kost de belastingbetaler 45.000 euro. De zes ingezetenen die een gerechtszaak hadden aangespannen, krijgen er nog een paar afspraakjes bij, zoals het verplaatsen van de luidruchtigste kramen naar een hoek van het plein waar medeburgers wonen die in die mate minder kapitaalkrachtig zijn dat van hen kan worden verwacht dat zij geen advocaten onder de arm zullen nemen.

Maar goed, het lokale geblunder lijkt de partijtop zenuwachtig te maken en het blunderen slaat nu ook over naar het nationale niveau. Jan Peumans, voorzitter van het Vlaams Parlement, lijkt te bezwijken onder de blunderdruk.

In het Vlaams Parlement worden regelmatig tentoonstellingen georganiseerd. Dat is op zich uiteraard een goede zaak: het parlement wil een open huis zijn en tentoonstellingen zijn een middel om de drempel te verlagen. Dit keer is er de tentoonstelling ‘De wereld van de strips in originelen’: originele tekeningen van – overwegend Vlaamse en dus Nederlandstalige – striptekenaars en cartoonisten. Het incident – op zich een bagatel – is genoegzaam bekend: de curatoren kozen voor de affiche een tekening van François Schuiten, al dan niet toevallig een van de minst ‘Vlaamse’ deelnemers aan de tentoonstelling (hij is een Franstalige Brusselaar), en op die tekening staat een tekstballon met, jawel, een in het Frans gestelde tekst. Dit komt pas in een late fase de parlementsvoorzitter onder ogen, hij laat zijn ongenoegen blijken en de curatoren binden in: voor de affiche was het te laat, maar voor de tentoonstellingsbrochure, waarvoor dezelfde illustratie als voorplat wordt gebruikt, kan wel nog worden ingegrepen, en wel door middel van het wit maken van de tekstballon. Het vervolg is bekend: Peumans wordt beticht van censuur, hij wijst voor de verantwoordelijkheid voor de ingreep naar de curatoren (waarbij hij niet nalaat te vermelden dat ze 10.000 euro hebben gekregen voor hun klus), en hij reageert de volgende dag pissig in de pers: ‘Links Vlaanderen vindt het nationalisme iets vies’. ’t Is dus de schuld van de anderen (en elke verwijzing naar de censuurtechnieken in totalitaire regimes, bijvoorbeeld naar de Sovjetpropagandatechnieken zoals bijvoorbeeld Milan Kundera die op pseudo-naïeve wijze beschrijft in de openingsbladzijde van Het boek van de lach en de vergetelheid, is uiteraard strikt uit den boze).

Resultaat: een stormpje in een klein glas water en een, geef toe, bijzonder lullige publicatie in de vorm van een tentoonstellingsbrochure met op het voorplat een tekening met een witte tekstballon. Van de curatoren is tot op heden (18 mei 2013) niets vernomen; een van de deelnemende kunstenaars, te weten Luc Zeebroek, ook wel bekend onder de artiestennaam Kamagurka, heeft zijn bijdrage uit de tentoonstelling laten verwijderen.

Maar laat ons nu eens die brochure doorbladeren en kijken wat de inhoud ons over het Vlaams-nationalisme leert.

Op het titelblad vernemen we dat het eigenlijk om een dubbeltentoonstelling gaat: niet alleen in De Loketten van het Vlaams Parlement maar ook in de gebouwen van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De Vlaamse Gemeenschapscommissie is het parlement dat de gemeenschapsgebonden materies voor de Vlamingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behartigt. Als je nu kijkt welke kunstenaars enerzijds in het Vlaams Parlement en anderzijds in de Vlaamse Gemeenschapscommissie aan bod komen, valt toch op dat dat in het Vlaams Parlement vooral Vlamingen zijn (in Vlaanderen of Brussel geboren en Nederlandstalig), terwijl het in de Vlaamse Gemeenschapscommissie vooral om Franstaligen gaat. Toeval? Wellicht niet. Maar het is dan toch vreemd dat voor het campagnebeeld een tekening (met Franstalige tekstballon) van de Brusselaar François Schuiten werd uitgekozen? Enkel en alleen omdat het een geschikt beeld is? Ik weet het niet.

Voorafgaand aan de biografische notities in de brochure staan de welkomstwoorden van beide parlementsvoorzitters alsook een woordje uitleg van beide curatoren. Ik werp er even een vluchtige blik op, nog altijd met mijn nationalistische bril op.

Peumans besluit zijn woordje (dat vooral over de locatie gaat) met de aanmaning: ‘Geniet van deze verbluffende staaltjes van tekenkunst waar onze regio terecht fier over mag zijn.’ Regio.
Jean-Luc Vanraes, voorzitter van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en liberaal, spreekt daarentegen over: land. ‘Ons kleine land is groot geworden met de striptekenkunst.’ En: ‘Daardoor is ons land langzaamaan het vaderland van de negende kunst geworden en Brussel de Europese striphoofdstad.’

Zoek ik spijkers op laag water als ik zeg dat de samenwerking tussen het Vlaams Parlement en de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie niet zo ‘schitterend’ is als de heer Vanraes in zijn woordje vooraf ook nog meegeeft? Toch zeker niet in de kijk op de ‘nationale’ of ‘regionale’ achtergronden van de deelnemende kunstenaars of op het ‘nationale’ of ‘regionale’ karakter van ‘de negende kunst’!

En wat zeggen de curatoren? Zij leggen er de nadruk op dat het beeldverhaal helemaal geen Belgische, laat staan Vlaamse uitvinding is. Integendeel, het beeldverhaal is iets van overal en van alle tijden (het stamt van de wandschilderingen in Egypte, de friezen op de tempels in Griekenland en de middeleeuwse retabels). Maar toch: ‘Voor de wereldwijde geschiedenis van het beeldverhaal kan de betekenis van België trouwens niet onderschat worden.’ Dus ook hier: land en niet regio. Hoewel, enigszins inconsistent luidt de volgende zin: ‘Ondanks de enorme populariteit van de Amerikaanse comics, ligt de echte bakermat van wat wij “strip” noemen in onze regio.’ Maar het rijtje striptekenaars dat meteen hierna wordt opgesomd, laat er geen twijfel over bestaan dat met regio niet Vlaanderen maar wel België wordt bedoeld: ‘Hergé, Franquin, Morris, Jacobs, Vandersteen, Nijs en Marc Sleen’. Opvallend in dat rijtje is dat het niet alfabetisch is opgesteld of volgens geboortejaar, maar dat de Franstaligen voorop staan; de drie laatsten in het rijtje zijn in elk geval de enige exclusief Nederlandstaligen. Wat verderop in de voor het overige weinig inhoudelijke tekst van de curatoren (geen woord over de selectie, de artistieke kwaliteit, de betekenis van de tentoongestelde werken) staat nog een opmerking over de herkomst van de stukken: het gaat om een onderdeel van de Belfius-collectie (voormalig Gemeentekrediet, een nationale instelling) en er wordt gesteld dat deze ‘van onschatbare waarde is voor de Belgische kunstgeschiedenis’.

En waaruit bestaat nu het blunderen? Natuurlijk had die brochure nooit met een witgemaakte tekstballon op het voorplat mogen verschijnen. Als het mogelijk was om in het vergevorderde drukprocedé nog de tekstballon wit te maken, dan had men vast en zeker het hele voorplat nog kunnen wijzigen. Nu wordt de link met censuur als het ware onvermijdelijk. Maar natuurlijk had men vroeger moeten ingrijpen. Waarom werd voor de prent van Schuiten gekozen? En hoe komt het dat in de teksten dergelijke inconsistenties voorkomen, op het eerste zicht onschuldig maar toch niet zonder politieke betekenis. Waar de samenwerking tussen Vlaams Parlement en Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie naar voren wordt geschoven als een van de belangrijke verwezenlijkingen, wordt nu integendeel het verschil tussen beide instellingen, en met name het verschil in politieke voorkeur van hun voorzitters – een Vlaams-nationalisme versus een belgicisme – benadrukt. Ook daar had een tijdige lezing wonderen kunnen verrichten.

En welke rol hebben de curatoren gespeeld? Waarom kozen zij voor Schuiten? Hadden zij dan niet kunnen voorzien dat de Franstalige tekstballon voor controverse ging zorgen? Hebben zij zich met hun royale gage voor de kar van censor Peumans laten spannen? En wat doen de kunstenaars? Volgen zij Kamagurka en maken zij van hun weigering om zich in deze vaudeville in te schakelen een politiek statement? Hoe zal, ten slotte, François Schuiten reageren op de verminking van zijn werk?


Of hoe een klein en op zich nogal ridicuul incident toch heel wat vragen kan oproepen en een interessant licht werpt op bredere politieke ontwikkelingen. Neen, Vlaams-nationalisme en cultuur: het blijft een gespannen verhouding.