11 mei 2013
Een paar dagen geleden was ik op de opening van de World Press Photo-tentoonstelling in CC
Scharpoord in Knokke. Al tijdens de toespraak waarschuwde de schepen van
Cultuur dat de beelden niet altijd ‘prettig’ waren. ‘Het is geen prettige
tentoonstelling.’
Je zou hieraan een gemakkelijke sociologische sneer kunnen
verbinden en zeggen: ‘De Knokse beau
monde was gewaarschuwd.’ Je zou je zelfs kunnen verwonderen over het feit
dat het Knokse gemeentebestuur überhaupt middelen vrijmaakt om elk jaar opnieuw
de World Press Photo-tentoonstelling
te organiseren want, inderdaad, de beelden die er worden getoond zijn hoogst
ongemakkelijk. Ik flaneerde er en voelde me een beetje – hoe zal ik het zeggen
– miscast wanneer ik, met een glas Vedett in mijn knuist voorbij het
zoveelste opengereten lichaam, het zoveelste met blauwzuur verminkte gelaat, de
zoveelste opname van schreeuwende en van een bombardement weghollende kinderen
kwam.
De indruk was zelfs in die mate pregnant dat ik
sympathiseerde met het schoon volk dat verzuchtte dat het toch wel echt gruwelijke beelden waren. Ik hoorde in
elk geval niemand zeggen dat het mooie
beelden waren.
Ik heb vragen bij dit soort tentoonstellingen. Uiteraard
besef ik dat het belangrijk is dat persfotografen, vaak in zeer gevaarlijke
omstandigheden, beelden van onrecht en gruwel maken en verspreiden over een
wereld die daar anders geen kennis van zou kunnen nemen – waardoor zij in
aanzienlijke mate bijdragen tot bewustwording en, in het beste geval, tot het
terugdringen van het onrecht en de gruwel. Ik begrijp dat die persfotografen op
zoek gaan naar treffende, emotionele, desnoods schokkende beelden. Ik herinner
mij de foto’s die ons eind jaren 1960-begin jaren 1970 uit Vietnam en Biafra bereikten.
Die hadden een enorme impact. Ethiopië had het, een paar decennia later, al heel
wat moeilijker om ons te mobiliseren. Nu weet ik niet of nog iemand opkijkt van
een hongerend kind – of het moet er een zijn met vliegen in de ogen, zo
mogelijk in dramatisch zwart-wit. U begrijpt wat ik bedoel. Ik bedoel: er is
een opbod ontstaan. En dat is heel goed merkbaar op de World Press Photo-tentoonstelling. In die mate dat je je kunt
afvragen of het wel ethisch te verantwoorden valt dat hieraan een wedstrijd
wordt verbonden, een tentoonstelling, een vernissage met Cava en Vedett.
© Paul Hansen
|
De winnende foto – van Paul Hansen, we zien enkele mannen die twee
dode kinderen van een zoveelste onheilsplek wegbrengen – heeft volgens mij
vooral emotionele kwaliteiten. Uit de foto valt niet af te leiden om welk
conflict het gaat, aan welke zijde de slachtoffers zijn gevallen, door welk
incident. De foto heeft ook geen bijzondere esthetische kwaliteiten. Hij is in
technisch opzicht oké, daar niet van (goed belicht, scherp, dat soort dingen),
maar hij vertoont geen bijzondere compositorische eigenschappen, er is weinig
te merken van een Cartier-Bressoniaans
moment décisif, de elementen in de
foto gaan met elkaar geen dialoog aan waardoor wij – zoals bij écht goede, in
esthetisch opzicht goede en dus mooie foto’s
het geval hoort te zijn – de foto moeten lezen
en op die manier tot een lectuur komen die méér inhoudt dan het zogenaamde
‘eerste zicht’. Over deze foto valt niet meer te vertellen dan dat hij ons
emotioneel raakt: wanhopige mannen dragen hun dode kinderen weg – daarbij
blijft niemand onberoerd. Conclusie: de fotograaf heeft veeleer een emotie
willen vastleggen dan dat hij een mooie foto heeft willen maken. Hij is meer
overbrenger van emoties dan fotograaf.