maandag 15 juli 2013

los ingeslagen 102


18 mei 2013

Dat het gebrek aan voldoende ervaren en competent politiek personeel veel te snel groeiende politieke partijen parten speelt, is geweten: je kunt beter geleidelijk de felbegeerde macht verwerven. Sinds de installatie van de gemeentebesturen waar de N-VA de plak zwaait, is er al behoorlijk vaak geblunderd. Na amper vier maanden kan er al een stevig blunderboek worden samengesteld. Boom, Aalst, Antwerpen… – de lijst is lang genoeg. In Antwerpen bijvoorbeeld was er nog maar net het geklungel met het omkopen van de ‘burgers’ die een verhuizing van de Sinksenfoor hadden weten af te dwingen. Het ongedaan maken van de – door het gerecht uitgesproken! – maatregel kost de belastingbetaler 45.000 euro. De zes ingezetenen die een gerechtszaak hadden aangespannen, krijgen er nog een paar afspraakjes bij, zoals het verplaatsen van de luidruchtigste kramen naar een hoek van het plein waar medeburgers wonen die in die mate minder kapitaalkrachtig zijn dat van hen kan worden verwacht dat zij geen advocaten onder de arm zullen nemen.

Maar goed, het lokale geblunder lijkt de partijtop zenuwachtig te maken en het blunderen slaat nu ook over naar het nationale niveau. Jan Peumans, voorzitter van het Vlaams Parlement, lijkt te bezwijken onder de blunderdruk.

In het Vlaams Parlement worden regelmatig tentoonstellingen georganiseerd. Dat is op zich uiteraard een goede zaak: het parlement wil een open huis zijn en tentoonstellingen zijn een middel om de drempel te verlagen. Dit keer is er de tentoonstelling ‘De wereld van de strips in originelen’: originele tekeningen van – overwegend Vlaamse en dus Nederlandstalige – striptekenaars en cartoonisten. Het incident – op zich een bagatel – is genoegzaam bekend: de curatoren kozen voor de affiche een tekening van François Schuiten, al dan niet toevallig een van de minst ‘Vlaamse’ deelnemers aan de tentoonstelling (hij is een Franstalige Brusselaar), en op die tekening staat een tekstballon met, jawel, een in het Frans gestelde tekst. Dit komt pas in een late fase de parlementsvoorzitter onder ogen, hij laat zijn ongenoegen blijken en de curatoren binden in: voor de affiche was het te laat, maar voor de tentoonstellingsbrochure, waarvoor dezelfde illustratie als voorplat wordt gebruikt, kan wel nog worden ingegrepen, en wel door middel van het wit maken van de tekstballon. Het vervolg is bekend: Peumans wordt beticht van censuur, hij wijst voor de verantwoordelijkheid voor de ingreep naar de curatoren (waarbij hij niet nalaat te vermelden dat ze 10.000 euro hebben gekregen voor hun klus), en hij reageert de volgende dag pissig in de pers: ‘Links Vlaanderen vindt het nationalisme iets vies’. ’t Is dus de schuld van de anderen (en elke verwijzing naar de censuurtechnieken in totalitaire regimes, bijvoorbeeld naar de Sovjetpropagandatechnieken zoals bijvoorbeeld Milan Kundera die op pseudo-naïeve wijze beschrijft in de openingsbladzijde van Het boek van de lach en de vergetelheid, is uiteraard strikt uit den boze).

Resultaat: een stormpje in een klein glas water en een, geef toe, bijzonder lullige publicatie in de vorm van een tentoonstellingsbrochure met op het voorplat een tekening met een witte tekstballon. Van de curatoren is tot op heden (18 mei 2013) niets vernomen; een van de deelnemende kunstenaars, te weten Luc Zeebroek, ook wel bekend onder de artiestennaam Kamagurka, heeft zijn bijdrage uit de tentoonstelling laten verwijderen.

Maar laat ons nu eens die brochure doorbladeren en kijken wat de inhoud ons over het Vlaams-nationalisme leert.

Op het titelblad vernemen we dat het eigenlijk om een dubbeltentoonstelling gaat: niet alleen in De Loketten van het Vlaams Parlement maar ook in de gebouwen van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De Vlaamse Gemeenschapscommissie is het parlement dat de gemeenschapsgebonden materies voor de Vlamingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behartigt. Als je nu kijkt welke kunstenaars enerzijds in het Vlaams Parlement en anderzijds in de Vlaamse Gemeenschapscommissie aan bod komen, valt toch op dat dat in het Vlaams Parlement vooral Vlamingen zijn (in Vlaanderen of Brussel geboren en Nederlandstalig), terwijl het in de Vlaamse Gemeenschapscommissie vooral om Franstaligen gaat. Toeval? Wellicht niet. Maar het is dan toch vreemd dat voor het campagnebeeld een tekening (met Franstalige tekstballon) van de Brusselaar François Schuiten werd uitgekozen? Enkel en alleen omdat het een geschikt beeld is? Ik weet het niet.

Voorafgaand aan de biografische notities in de brochure staan de welkomstwoorden van beide parlementsvoorzitters alsook een woordje uitleg van beide curatoren. Ik werp er even een vluchtige blik op, nog altijd met mijn nationalistische bril op.

Peumans besluit zijn woordje (dat vooral over de locatie gaat) met de aanmaning: ‘Geniet van deze verbluffende staaltjes van tekenkunst waar onze regio terecht fier over mag zijn.’ Regio.
Jean-Luc Vanraes, voorzitter van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en liberaal, spreekt daarentegen over: land. ‘Ons kleine land is groot geworden met de striptekenkunst.’ En: ‘Daardoor is ons land langzaamaan het vaderland van de negende kunst geworden en Brussel de Europese striphoofdstad.’

Zoek ik spijkers op laag water als ik zeg dat de samenwerking tussen het Vlaams Parlement en de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie niet zo ‘schitterend’ is als de heer Vanraes in zijn woordje vooraf ook nog meegeeft? Toch zeker niet in de kijk op de ‘nationale’ of ‘regionale’ achtergronden van de deelnemende kunstenaars of op het ‘nationale’ of ‘regionale’ karakter van ‘de negende kunst’!

En wat zeggen de curatoren? Zij leggen er de nadruk op dat het beeldverhaal helemaal geen Belgische, laat staan Vlaamse uitvinding is. Integendeel, het beeldverhaal is iets van overal en van alle tijden (het stamt van de wandschilderingen in Egypte, de friezen op de tempels in Griekenland en de middeleeuwse retabels). Maar toch: ‘Voor de wereldwijde geschiedenis van het beeldverhaal kan de betekenis van België trouwens niet onderschat worden.’ Dus ook hier: land en niet regio. Hoewel, enigszins inconsistent luidt de volgende zin: ‘Ondanks de enorme populariteit van de Amerikaanse comics, ligt de echte bakermat van wat wij “strip” noemen in onze regio.’ Maar het rijtje striptekenaars dat meteen hierna wordt opgesomd, laat er geen twijfel over bestaan dat met regio niet Vlaanderen maar wel België wordt bedoeld: ‘Hergé, Franquin, Morris, Jacobs, Vandersteen, Nijs en Marc Sleen’. Opvallend in dat rijtje is dat het niet alfabetisch is opgesteld of volgens geboortejaar, maar dat de Franstaligen voorop staan; de drie laatsten in het rijtje zijn in elk geval de enige exclusief Nederlandstaligen. Wat verderop in de voor het overige weinig inhoudelijke tekst van de curatoren (geen woord over de selectie, de artistieke kwaliteit, de betekenis van de tentoongestelde werken) staat nog een opmerking over de herkomst van de stukken: het gaat om een onderdeel van de Belfius-collectie (voormalig Gemeentekrediet, een nationale instelling) en er wordt gesteld dat deze ‘van onschatbare waarde is voor de Belgische kunstgeschiedenis’.

En waaruit bestaat nu het blunderen? Natuurlijk had die brochure nooit met een witgemaakte tekstballon op het voorplat mogen verschijnen. Als het mogelijk was om in het vergevorderde drukprocedé nog de tekstballon wit te maken, dan had men vast en zeker het hele voorplat nog kunnen wijzigen. Nu wordt de link met censuur als het ware onvermijdelijk. Maar natuurlijk had men vroeger moeten ingrijpen. Waarom werd voor de prent van Schuiten gekozen? En hoe komt het dat in de teksten dergelijke inconsistenties voorkomen, op het eerste zicht onschuldig maar toch niet zonder politieke betekenis. Waar de samenwerking tussen Vlaams Parlement en Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie naar voren wordt geschoven als een van de belangrijke verwezenlijkingen, wordt nu integendeel het verschil tussen beide instellingen, en met name het verschil in politieke voorkeur van hun voorzitters – een Vlaams-nationalisme versus een belgicisme – benadrukt. Ook daar had een tijdige lezing wonderen kunnen verrichten.

En welke rol hebben de curatoren gespeeld? Waarom kozen zij voor Schuiten? Hadden zij dan niet kunnen voorzien dat de Franstalige tekstballon voor controverse ging zorgen? Hebben zij zich met hun royale gage voor de kar van censor Peumans laten spannen? En wat doen de kunstenaars? Volgen zij Kamagurka en maken zij van hun weigering om zich in deze vaudeville in te schakelen een politiek statement? Hoe zal, ten slotte, François Schuiten reageren op de verminking van zijn werk?


Of hoe een klein en op zich nogal ridicuul incident toch heel wat vragen kan oproepen en een interessant licht werpt op bredere politieke ontwikkelingen. Neen, Vlaams-nationalisme en cultuur: het blijft een gespannen verhouding.