26 maart 2013
In 1930 schreef Thomas Mann de novelle Mario und der Zauberer (in de vertaling van Hans Hom onder de titel
Mario en de magiër beschikbaar in de
verhalenbundel Tonio Kröger (1971)).
Een Duits modelgezin (vader, moeder en twee kinderen, ‘van elks eentje’) brengt
op de rand van hoog- en naseizoen (niet zonder betekenis, dit) een vakantie
door in een Italiaanse badstad. Samen met de laatste – luidruchtige, veel
plaats innemende en behoorlijk zelfbewuste – Italianen verdwijnt ook het
stralende zomerweer, en er komt een grijze, drukkende atmosfeer voor in de
plaats. Allerlei onaangenaams, onder meer in het hotel waar het gezin
aanvankelijk zijn intrek had genomen, zorgt voor een onheilspellende onbehaaglijkheid.
Een incident op het strand verkilt de sfeer helemaal: de ouders hebben hun kind
na het baden eventjes ongekleed gelaten en daar nemen de principiële Italianen
aanstoot aan. De zaak wordt op het politiekantoor beslecht en de ouders krijgen
een boete. (Neen, het is geen GAS-boete.) Ze laten zich echter niet intimideren
en zetten hun vakantie verder. De pater familias probeert de onbehaaglijkheid
te keren door samen met vrouw en kinderen naar de voorstelling te gaan van een
goochelaar die zich Cipolla noemt. Maar ook daar blijkt de sfeer verziekt.
Cipolla blijkt veeleer een ongemeen griezelige volksmenner te zijn, die zonder scrupules
enkele aanwezigen manipuleert, kleineert en in zijn ban weet te slaan.
Manns schotschrift over de verleidkunsten van Mussolini,
want dat is deze novelle, is verbazend actueel. U moet haar maar eens lezen.